ECLI:NL:CRVB:2014:3866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-372 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. Appellante had op 25 november 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 20 februari 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 februari 2012 geen recht op een WIA-uitkering had, omdat zij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv gehandhaafd, waarbij werd gesteld dat appellante met haar beperkingen geschikt was voor bepaalde functies, ondanks dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank oordeelde dat de medische informatie geen twijfels opriep over de belastbaarheid van appellante en dat de geselecteerde functies van doktersassistent, magazijnmedewerker en telefonist/receptionist op goede gronden waren gekozen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden en voerde aan dat zij door haar schouder- en armklachten niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor nieuw onderzoek. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven.

De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, met J. R. van Ravenstein als griffier, en vond plaats op 17 oktober 2014. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

13/372 WIA
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 december 2012, 12/2960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van Marwijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Ermers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, zoals deze bekend zijn in verband met de aanvraag op 25 november 2010 van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 27 februari 2012 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat appellante niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt beschouwd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 februari 2012 ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante met ingang van 27 februari 2012 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingediende beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd onder bepaling dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de aanwezige medische informatie geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante en dat het Uwv de drie geselecteerde functies van doktersassistent, magazijnmedewerker en telefonist/receptionist op goede gronden aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. Aangezien de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in beroep eerst de nieuwe functie van telefonist/receptionist aan de arbeidskundige beoordeling ten grondslag heeft gelegd, ter vervanging van de eerder geselecteerde functie van wikkelaar, en het bestreden besluit eerst in beroep daardoor van een draagkrachtige arbeidskundige motivering is voorzien, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en besloten tot vernietiging van het bestreden besluit onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellante is van mening dat zij met haar beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Onder meer in verband met schouder- en armklachten acht appellante nader onderzoek noodzakelijk. Voorts heeft zij erop gewezen dat in december 2012 een hernia bij haar is vastgesteld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft de in beroep aangevoerde gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit is voorzien van een deugdelijke medische grondslag en dat er geen aanleiding is voor een nieuw onderzoek. De omstandigheid dat in december 2012 een hernia zou zijn vastgesteld (medische gegevens daaromtrent ontbreken) leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu het gaat om de gezondheidstoestand van appellante per 27 februari 2012. Betreffende hetgeen ter zitting naar voren is gebracht over de klachten in verband met fibromyalgie wordt vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de beperkingen met deze klachten duidelijk rekening heeft gehouden.
4.2.
Voor de arbeidskundige kant van de schatting volstaat de Raad met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen, niet met concrete gegevens onderbouwd.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van
J. R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 oktober 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J. R. van Ravenstein

QH