ECLI:NL:CRVB:2014:3866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. Appellante had op 25 november 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 20 februari 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 februari 2012 geen recht op een WIA-uitkering had, omdat zij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv gehandhaafd, waarbij werd gesteld dat appellante met haar beperkingen geschikt was voor bepaalde functies, ondanks dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank oordeelde dat de medische informatie geen twijfels opriep over de belastbaarheid van appellante en dat de geselecteerde functies van doktersassistent, magazijnmedewerker en telefonist/receptionist op goede gronden waren gekozen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden en voerde aan dat zij door haar schouder- en armklachten niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor nieuw onderzoek. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven.
De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, met J. R. van Ravenstein als griffier, en vond plaats op 17 oktober 2014. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.