ECLI:NL:CRVB:2014:4013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13-1970 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat het Uwv bij zijn besluit van 28 juni 2012 terecht had vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv voldoende was onderbouwd. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de medische informatie niet goed was meegewogen en dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren erkend. De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens van appellant adequaat had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant geclaimde beperkingen niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de verzoeken om proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/1970 WIA
Datum uitspraak: 1 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 maart 2013, 12/10523 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. T. Scholtus, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 28 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 8 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort en zakelijk weergegeven komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant ingebrachte medische informatie bevestigt wat eerder door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gewogen en dat door appellant geen informatie is ingebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met de psychische en lichamelijke toestand van appellant. Volgens het behandelplan van
I-Psy is appellant erg prikkelbaar en wordt hij verbaal snel agressief. Daarbij is een matige depressie geconstateerd. Daarnaast heeft appellant slaapproblemen. Volgens een brief van
29 maart 2013 van de orthopedisch chirurg is ten tijde van belang sprake van artrose aan het linker schoudergewricht. Niet blijkt dat dit voldoende is meegewogen en dat de diagnose over de schouder is meegenomen in de medische beoordeling. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat geen urenbeperking hoeft te worden aangenomen. Appellant is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. De belasting in de geduide functies gaat de in de FML vastgestelde belastbaarheid van appellant te boven, met name op het punt 1.9.9 (aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico). Ten onrechte heeft de rechtbank daarbij geoordeeld dat geen sprake is van een ontoelaatbare nuancering van de beperking.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad acht het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank juist. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
28 augustus 2012. Uit dit rapport blijkt dat appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tevens blijkt daaruit dat de aanwezige medische informatie is betrokken in de beoordeling. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel de fysieke als psychische gezondheidstoestand van appellant.
4.3.
Blijkens de beschikbare medische gegevens beschikt appellant over verminderde duurzame mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht tot het verrichten van arbeid zonder psychisch en fysiek te zwaar belastende werkzaamheden, met name ten aanzien van het gebruik van schouders. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn in alle rubrieken die betrekking hebben op de psychische en fysieke beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid beperkingen opgenomen. Ten aanzien van de psychische klachten heeft appellant tegenover het verzekeringsgeneeskundige oordeel waarop het Uwv zich baseert, geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Daarbij heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar het rapport van 8 januari 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de informatie van de huisarts en psychiater alsmede het behandelplan van I-Psy bevestigen hetgeen per de datum in geding al bekend was over de psychische klachten van appellant. Ten aanzien van de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich voldoende rekenschap gegeven van de klachten en beperkingen die de behandelende orthopedisch chirurg heeft vermeld, waarbij de Raad verwijst naar het rapport van 2 oktober 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de vermelde brief van de orthopedisch chirurg, die stelt dat appellant in orthopedisch opzicht belastbaar is in arbeid, is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van de fysieke beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid. Ten aanzien van de door appellant geclaimde urenbeperking heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat, gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2012, geen aanleiding bestaat om, naast de reeds aangenomen beperkingen, een urenbeperking aan te nemen en dat ook uit de door appellant overgelegde medische informatie niet anders kan worden geconcludeerd.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van 2 oktober 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 juni 2012 beargumenteerd dat appellant de werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de geselecteerde functies, waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Ten aanzien van punt 1.9.9 in de FML (werk zonder verhoogd persoonlijk risico) overweegt de Raad dat het toelaatbaar is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere nuancering, verduidelijking of toelichting geeft op de door hem geaccordeerde beperkingen. Terecht heeft de rechtbank daarbij erop gewezen dat een niet-matchende score van dit item altijd leidt tot een signalering; daarna is het vervolgens aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep om de geschiktheid van de functies te beoordelen, al dan niet in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het onderhavige geval blijkt uit het reeds genoemde arbeidskundige rapport van 2 oktober 2012 dat er ter zake overleg tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. Uit de door appellant overgelegde informatie van de huisarts, de psychiater, het I-psy en de orthopedisch chirurg is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan het standpunt van het UWV dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) B. Rikhof

QH