ECLI:NL:CRVB:2014:4015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13-2334 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en opheffing van de schorsing van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de schorsing en opheffing van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 23 oktober 1997 een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had zijn uitkering geschorst gekregen omdat hij niet had gemeld dat hij was geëmigreerd. De Raad oordeelt dat het besluit van het Uwv om de uitkering te schorsen niet correct was, omdat appellant op 3 april 2012 zijn verblijfplaats had gemeld. De Raad stelt vast dat de schorsing van de uitkering per 1 juli 2011 onterecht was en dat appellant recht had op uitbetaling van zijn WAO-uitkering. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, herroept het besluit van 9 mei 2012 en bepaalt dat de uitkering per 1 juli 2011 moet worden hervat. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.435,- bedragen. De uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2014.

Uitspraak

13/2334 WAO
Datum uitspraak: 1 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 april 2013, 12/4984 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Bonaire (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Namens appellant is verschenen mr. A.C.R. Molenaar, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sedert 23 oktober 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant staat sinds 6 februari 2006 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaatsnaam 1]. Dit betreft een briefadres. Bij brief van 7 februari 2006 heeft appellant, onder inzending van het bewijs van inschrijving, het Uwv verzocht alle correspondentie naar zijn gemachtigde te sturen aan het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2].
1.2.
Het Uwv heeft op 15 april 2011, 31 mei 2011 en 20 juni 20011 aan appellant brieven gestuurd over zijn WAO-uitkering. Deze brieven zijn verzonden naar het adres [adres 3] te [plaatsnaam 3]. Het Uwv heeft deze brieven onbestelbaar retour ontvangen. Hierop heeft het Uwv de GBA geraadpleegd. Daaruit is gebleken dat de gegevens van appellant sinds 8 maart 2011 niet meer door de GBA worden bijgehouden, omdat appellant was geëmigreerd. Het Uwv heeft daarop de uitbetaling van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 juli 2011 blijkens een aantekening in het dossier op een gedingstuk van
1 juli 2011 betreffende de persoonsgegevens van appellant geschorst. Van deze schorsing is geen schriftelijke mededeling aan appellant gedaan.
1.3.
Bij brief van 3 april 2012 deelde appellant aan het Uwv mee dat hij in de periode van januari 2012 tot maart 2012 op Sint Maarten heeft verbleven en dat hij sinds 19 maart 2012 op Bonaire verblijft. Appellant heeft voorts aan het Uwv verzocht zijn WAO-uitkering “opnieuw te herzien”. Vervolgens berichtte appellants gemachtigde bij brief van 20 april 2012 aan het Uwv dat hij van appellant heeft begrepen dat zijn postadres [adres 4] (bedoeld zal zijn: [adres 3]) te [plaatsnaam 3] niet langer zijn postadres is, dat appellant geen
WAO-uitkering ontvangt en dat hij niet weet wat hiervan de reden is. De gemachtigde verzoekt het Uwv hem op de hoogte te houden van de te nemen beslissingen over de
WAO-uitkering.
1.4.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij per
1 april 2012 weer een uitkering ingevolgde de WAO ontvangt, omdat hij het Uwv op
3 april 2012 van het gewijzigde adres in kennis heeft gesteld, zodat hij op die datum alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 28 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder overweging dat op juiste gronden eerst per 1 april 2012 de WAO-uitkering wederom aan appellant wordt uitbetaald en dat geen aanleiding wordt gezien om de WAO-uitkering over de periode 1 juli 2011 tot
1 april 2012 alsnog aan appellant uit te betalen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar de artikelen 25, 27, 28 en 29 van de WAO, overwogen dat, nu niet in geschil is dat appellant artikel 6, eerste lid, van de Controlevoorschriften niet is nagekomen, het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de WAO-uitkering per 1 juli 2011 kon worden beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep - kort en zakelijk samengevat - aangevoerd dat onduidelijk is wat met het besluit van 9 mei 2012 is beoogd, zeker nu het Uwv in beroep bij de rechtbank heeft gesteld dat van de schorsing van de uitbetaling, noch van de beëindiging van de WAO-uitkering, een beslissing is uitgereikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat het besluit van 9 mei 2012 dient te worden aangemerkt als een besluit tot opheffing van de schorsing tot uitbetaling van de WAO-uitkering per 1 april 2012. Daartoe overweegt de Raad het volgende. In het aanvullend verweerschrift dat het Uwv bij de rechtbank heeft ingediend, heeft het Uwv medegedeeld dat noch van de schorsing, noch van de beëindiging van de uitkering een beslissing is uitgereikt. In dat verband heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad bevestigd dat een besluit tot beëindiging van appellants WAO-uitkering ontbreekt. Onder deze omstandigheden brengt naar het oordeel van de Raad een redelijk uitleg van het bestreden besluit, dat naar zijn bewoordingen voor meerdere interpretaties vatbaar is, mee dat dit besluit strekt tot opheffing van de schorsing van de betaling van de uitkering, nu blijkens de gedingstukken een dergelijk schorsingsbesluit door het UWV in het verleden wel daadwerkelijk was genomen en geeffectueerd. Het niet uitreiken van dit besluit tot schorsing aan appellant staat immers aan de opheffing van een dergelijk besluit niet in de weg. Aan een besluit tot heropening van de uitkering ontbreekt echter een juridische grondslag bij het ontbreken van een besluit tot beëindiging van de uitkering.
4.2.
In hoger beroep heeft het Uwv gesteld dat appellant artikel 6 van de Controlevoorschriften heeft geschonden door geen melding te maken van zijn verblijfadres, dat eerst op 3 april 2012 door appellant duidelijkheid is verschaft over zijn verblijfplaats en dat de uitbetaling van de WAO-uitkering per 1 april 2012 is “ontschorst”.
4.3.
Het vorenstaande betekent dat, anders dan de rechtbank heeft gedaan, het bestreden besluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de daarin vermelde Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening 2006 (de Beleidsregels).
4.4.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels wordt de schorsing of opschorting opgeheven, als het recht op uitkering naar behoren is vastgesteld of aan de verplichting is voldaan. Indien aan de verplichting niet is voldaan, maar is vastgesteld dat de verzekerde niettemin recht heeft op uitkering, wordt de schorsing of opschorting eveneens opgeheven. Er wordt dan een boete, een maatregel of een waarschuwing opgelegd, tenzij er bij de verzekerde sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid of er een dringende reden aanwezig is om van die oplegging af te zien. Uit de Toelichting op de Beleidsregels blijkt dat de schorsing of opschorting wordt opgeheven als de grond daarvoor is vervallen. Afhankelijk van de omstandigheden wordt volgens de Toelichting de uitbetaling van de uitkering dan beëindigd of hervat, met ingang van de datum waarop de uitbetaling was geschorst of opgeschort.
4.5.
Appellant heeft alsnog op 3 april 2012 aan het Uwv melding gedaan van zijn verblijfplaats. Hieruit volgt dat in april 2012 de schorsing kan worden opgeheven en dat de WAO-uitkering van appellant per 1 juli 2011 overeenkomstig de tekst en de Toelichting van de Beleidsregels weer betaalbaar gesteld moet worden. De in de Toelichting genoemde nadere besluitvorming in de vorm van het opleggen van een boete, maatregel of waarschuwing is in dit geding niet aan de orde. Datzelfde geldt voor eventuele nadere besluitvorming over de mogelijkheid om het recht op uitkering van appellant in de periode van 1 juli 2011 tot
1 april 2012 vast te stellen in verband met de onduidelijkheid over de woon- en verblijfplaats van appellant in die periode.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en met toepassing van artikelen 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 9 mei 2012, voor wat betreft de ingangsdatum, herroepen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 487,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 9 mei 2012 en bepaalt dat de schorsing tot uitbetaling van de
WAO-uitkering per 1 juli 2011 wordt opgeheven en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 160,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 2.435,-.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J. van Ravenstein

TM