ECLI:NL:CRVB:2014:4016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Raad overwoog dat de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts, indien zorgvuldig opgesteld en consistent, een bijzondere waarde hebben. De Raad benadrukte dat het aan de appellante is om aan te tonen dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of inconsistenties bevatten. Appellante herhaalde in hoger beroep de gronden van haar beroepschrift, maar slaagde er niet in om aan te tonen dat de rapporten onjuist waren of dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen.
De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen appellante adequaat hadden onderzocht en dat er geen relevante functievermindering was vastgesteld. De gronden die appellante aanvoerde, zoals het gebruik van morfinepleisters en de veronderstelling dat zij niet maximaal 8 uur per dag kan werken, werden niet onderbouwd met medische stukken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te betwisten.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof.