ECLI:NL:CRVB:2014:405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12-4648 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een uitzendkracht, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem meedeelde dat hij vanaf 23 november 2010 niet meer recht had op ziekengeld. Het Uwv verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De appellant stelde dat zijn te late indiening van het bezwaarschrift te wijten was aan psychische klachten en onduidelijkheid over zijn sociaal verzekeringsrechtelijke positie.

De Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat de appellant zijn bezwaarschrift na deze termijn had ingediend. De Raad bevestigde dat het aan de appellant was om feiten en omstandigheden te onderbouwen die verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat hij door psychische klachten niet in staat was om adequaat te reageren op ontvangen brieven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak voor appellanten om hun stellingen adequaat te onderbouwen, vooral wanneer zij zich beroepen op bijzondere omstandigheden zoals psychische klachten.

Uitspraak

12/4648 ZW
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juli 2012, 12/2637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is als uitzendkracht werkzaam geweest bij[naam uitzendbureau], die eigenrisicodrager is in de zin van de Ziektewet (ZW). De bedrijfsarts heeft appellant met ingang van 23 november 2010 weer in staat geacht om zijn arbeid te verrichten als medewerker bij een bloemenveiling.
1.2. Bij besluit van 24 november 2010 heeft het Uwv aan appellant bekend gemaakt dat hij op en na 23 november 2010 niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht en dat met ingang van 23 november 2010 hij geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3. Appellant heeft met een op 5 maart 2012 door het Uwv ontvangen brief bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 november 2010. Bij besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv heeft appellant zijn bezwaarschrift te laat ingediend en zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de te late indiening van het bezwaarschrift is voortgekomen uit onduidelijkheid over zijn sociaal verzekeringsrechtelijke positie en een gevolg is geweest van psychische klachten. Hij heeft verder opnieuw naar voren gebracht dat volgens hem het Uwv meer onderzoek had moeten verrichten naar de vraag of hij in november 2010 al dan niet in staat was om zijn post op normale wijze te verwerken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Niet in geschil is dat appellant zijn bezwaarschrift na afloop van die termijn, die is aangevangen op 25 november 2010, heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De overweging van de rechtbank dat het aan appellant is om de gestelde feiten en omstandigheden te onderbouwen die zouden moeten leiden tot het aannemen van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, is juist.
4.3.
Zonder nadere toelichting van appellant - en die toelichting is ook in hoger beroep niet gegeven - valt niet te begrijpen de stelling van appellant dat de te late indiening van zijn bezwaarschrift zijn oorzaak vindt in het feit dat hij een ZW-uitkering ontving in verband met ongeschiktheid voor het verrichten van arbeid in dienst van een andere werkgever dan Tènce! dan wel in het feit dat hij na de beëindiging van de uitzendovereenkomst met Tènce! een WW-uitkering heeft aangevraagd. Met het besluit van 24 november 2010 heeft het Uwv appellant immers voorgelicht over de te ondernemen actie in het geval hij het met dat besluit niet eens was.
4.4.
Voor zover de stellingen van appellant in hoger beroep zo moeten worden begrepen dat hij als gevolg van psychische klachten in de periode van november 2010 tot maart 2012 niet in staat is geweest om adequaat te reageren op ontvangen brieven, wordt geoordeeld dat appellant deze stelling niet heeft onderbouwd. Uit het enkele gegeven dat appellant in juli 2011 in verband met een lichte depressieve stoornis in behandeling is gekomen bij
MoleMann Mental Health, volgt niet het gestelde langdurig onvermogen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor nader onderzoek door het Uwv naar de gezondheidssituatie van appellant geen aanleiding was.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) Z. Karekezi

HD