ECLI:NL:CRVB:2014:4070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid na ziekte en de stopzetting van de ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de stopzetting van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die van 8 november 2010 tot 1 november 2011 in dienst was bij een bedrijf en zich op 14 december 2011 ziek meldde. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 21 februari 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2012 weer in staat was om haar arbeid te verrichten. Appellante was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft geoordeeld dat zij op de datum in geding geschikt was voor haar werk, en dat de medische onderbouwing van het Uwv onvoldoende was. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgrond van appellante verworpen en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische informatie had om te concluderen dat appellante op de datum in geding in staat was tot het verrichten van haar arbeid.
De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in overweging genomen, die een gedegen onderbouwing gaven voor de conclusie dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De Raad heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat er geen onvolledig beeld van de medische situatie van appellante was. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.