ECLI:NL:CRVB:2014:4070

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
13-1787 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid na ziekte en de stopzetting van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de stopzetting van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die van 8 november 2010 tot 1 november 2011 in dienst was bij een bedrijf en zich op 14 december 2011 ziek meldde. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 21 februari 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2012 weer in staat was om haar arbeid te verrichten. Appellante was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft geoordeeld dat zij op de datum in geding geschikt was voor haar werk, en dat de medische onderbouwing van het Uwv onvoldoende was. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgrond van appellante verworpen en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische informatie had om te concluderen dat appellante op de datum in geding in staat was tot het verrichten van haar arbeid.

De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in overweging genomen, die een gedegen onderbouwing gaven voor de conclusie dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De Raad heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat er geen onvolledig beeld van de medische situatie van appellante was. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1787 ZW
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2013, 12/1588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Namens appellante is verschenen mr. R.J. Michielsen, advocaat. Het Uwv is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was van 8 november 2010 tot 1 november 2011 voor 40 uur per week in de functie van[naam functie A] in dienst van [naam B.V.] te [vestigingsblaats]. Zij heeft zich per 14 december 2011, aansluitend aan de periode waarin zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontving, ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2012 geen recht meer heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ten onrechte op de datum in geding, 22 februari 2012, geschikt is verklaard voor haar werk. Als gevolg van een heup-, bekken- en enkelfractuur in 2009 ondervindt zij nog steeds pijnklachten. Volgens appellante heeft het Uwv niet medisch onderbouwd dat de informatie van 15 mei 2012 van orthopedisch chirurg P.K. Bos geen aanleiding geeft haar op de datum in geding ongeschikt te achten voor haar werk.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
4.2.
De beroepsgrond dat het Uwv niet medisch heeft onderbouwd dat de informatie van
15 mei 2012 van orthopedisch chirurg Bos geen aanleiding geeft haar op de datum in geding arbeidsongeschikt te achten, moet worden verworpen. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op de rapporten van 29 maart 2012, 26 april 2012 en 30 november 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze rapporten, gelezen in samenhang met het rapport van 21 februari 2012 van de verzekeringsarts, bevatten een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op het standpunt van appellante dat zij vanwege pijnklachten als gevolg van een heup-, bekken- en enkelfractuur in 2009 op de datum in geding haar arbeid niet kon verrichten. In het rapport van 30 november 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het licht van de medische informatie van
21 maart 2012 van orthopedisch chirurg Bos en de overigens al bekende medische gegevens, gemotiveerd uiteengezet dat de informatie van 15 mei 2012 van voornoemde specialist, waarin melding wordt gemaakt van de op 13 april 2012 gevonden afwijkingen die de pijnklachten zouden kunnen verklaren, niet maakt dat appellante haar arbeid niet kon verrichten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de op
13 april 2012 door voornoemde specialist vastgestelde bekkenafwijking geen aanleiding heeft gevormd voor een andere behandeling dan oefentherapie en houdingstherapie. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat hij een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv appellante terecht met ingang van 22 februari 2012 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. Mitsdien slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

CVG