ECLI:NL:CRVB:2014:4082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
13-2906 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die door het Uwv was vastgesteld op 23 april 2012. Het Uwv had geconcludeerd dat appellante op die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Ze heeft verwezen naar haar opname in een gesloten inrichting en de diagnose van een psychotische depressie door haar behandelende psychiater en psycholoog. Appellante betoogde dat het Uwv niet alle relevante medische informatie had meegenomen in hun beoordeling en dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de hoger beroepsgronden voornamelijk herhalingen zijn van eerder aangevoerde gronden, die door de rechtbank terecht zijn verworpen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellante adequaat heeft beoordeeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat werd geacht tot stressarme werkzaamheden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden, zoals vastgelegd in de wetgeving. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2906 WAO
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 april 2013, 12/3048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. A.A.W. den Ouden, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 februari 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 23 april 2012 beëindigd omdat appellante op die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 16 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt op medische gronden. Appellante is sinds 3 juni 2013 opgenomen geweest in een gesloten inrichting, hetgeen is bevestigd door de behandelende psychiater en psycholoog. Zij melden dat mogelijk sprake is van een psychotische depressie. Het Uwv heeft niet alle medische informatie meegenomen in de beoordeling en heeft zich gebaseerd op een verouderd deskundigenrapport. Gelet op de voorgeschiedenis had het Uwv nadere informatie bij GGz op moeten vragen dan wel een expertiserapport op moeten laten stellen. Onder verwijzing naar informatie van de psychiater en psycholoog stelt appellante zich op het standpunt dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat sprake is van “geen benutbare mogelijkheden”. Door de verzekeringsartsen is daarbij ook erkend dat de medische situatie van appellante niet wezenlijk zal veranderen. Appellante heeft 14 jaar lang een volledige WAO-uitkering ontvangen wegens ernstige psychische klachten en ontvangt vanaf 1 juli 2013 weer een volledige WAO-uitkering. Gelet op de aard van haar klachten is het volgens appellante onmogelijk dat zij vanaf 23 april 2012 weer kan functioneren, daarvoor kon zij dat niet en later ook niet. Er is voorts sprake van strijd met het zogenoemde “fair play”-beginsel, omdat de verzekeringsarts meldde dat appellante een klagerige indruk maakte en al een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had opgesteld voordat informatie van de huisarts was ontvangen. De verzekeringsarts was dan ook vooringenomen en nam appellante niet (voldoende) serieus. Het Uwv heeft daarmee blijk gegeven van een tunnelvisie. Appellante is daarnaast niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geduide functies te vervullen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 mei 2012. Uit dit rapport blijkt dat appellante lichamelijk en psychisch is onderzocht door de verzekeringsarts. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bij zijn beoordeling een psychiatrisch onderzoeksrapport uit 2007 betrokken, maar de Raad is niet gebleken dat de verzekeringsarts zich daar enkel op heeft gebaseerd. Naast observatie van appellante en een actuele anamnese heeft de verzekeringsarts informatie van de huisarts bij de medische beoordeling betrokken. Gelet op de reeds voorhanden zijnde medische informatie hoefde de verzekeringsarts niet met het opstellen van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te wachten tot informatie van de huisarts was ontvangen. Bovendien heeft de verzekeringsarts die informatie na ontvangst beoordeeld en daarin een bevestiging gezien van zijn medisch oordeel. Daarnaast bevat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van medische aard tegen het besluit van 27 februari 2012. De Raad heeft daarbij geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen vooringenomen waren dan wel dat het Uwv met betrekking tot appellante blijk heeft gegeven van een tunnelvisie.
4.3.
Appellante beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij werd echter ten tijde hier in geding in staat geacht tot stressarme werkzaamheden, te weten fysiek en psychisch niet te belastend werk in een rustige en overzichtelijke werkomgeving waarin het werk in een niet al te hoog tempo wordt verricht. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn in de rubrieken die betrekking hebben op appellantes psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellante in beroep informatie van haar behandeld hebbende psychologen overgelegd. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat deze informatie, gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 maart 2013, geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep nadere medische informatie van de haar behandelend psychiater en psycholoog ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 24 juli 2013 en 22 september 2014 overtuigend uiteengezet dat deze informatie ziet op appellantes gezondheidstoestand bij een opname in een psychiatrische instelling per
3 juni 2013 (in verband waarmee haar WAO-uitkering is heropend) en niet ziet op de datum in geding. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan het verzekeringsgeneeskundige oordeel. Hierin ligt besloten dat de Raad, evenals de rechtbank, geen reden ziet tot het benoemen van een medisch deskundige.
4.5.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit. Ook uit de door appellante in beroep en hoger beroep overgelegde informatie van de psychiater en psychologen, voor zover deze ziet op de datum in geding, blijkt geen sprake van onvermogen tot functioneren, opname in een ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid of afhankelijkheid bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen. De Raad wijst daarbij op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 4 mei 2012, 11 maart 2013, 24 juli 2013 en 22 september 2014. De rechtbank heeft voorts met juistheid gewezen op de systematiek van de WAO en de wijze van schatten als opgenomen in het Schattingsbesluit, waarbij het niet is uitgesloten dat een verzekeringsarts bij een ongewijzigde medische toestand minder vergaande beperkingen kan vaststellen dan bij eerdere beoordelingen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat een verzekerde geen benutbare mogelijkheden had terwijl dat op de datum hier in geding wel het geval was.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van 16 mei 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 februari 2012, beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellante overgelegde informatie van de psychiater en psychologen is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) B. Fotchind

JVC