ECLI:NL:CRVB:2014:4092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
14-1504 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens verwijtbaar gedrag van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 11 april 2011 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft zijn bijstandsuitkering met 100% verlaagd gekregen omdat hij zonder bericht niet is verschenen op gesprekken met zijn klantmanager. De klantmanager had de oproep persoonlijk in de brievenbus van de appellant gedeponeerd en ook per e-mail verzonden. De Raad oordeelt dat de appellant nalatig is geweest in het treffen van adequate maatregelen om problemen met de postbezorging te verhelpen, en dat de gevolgen hiervan voor zijn eigen risico komen.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt vast dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de oproepen daadwerkelijk zijn verzonden en ontvangen. De appellant heeft aangevoerd dat hij de oproepen niet heeft ontvangen, maar de Raad oordeelt dat dit niet kan worden aangenomen, gezien de bewijsvoering van het college. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om zorg te dragen voor de ontvangst van belangrijke communicatie met betrekking tot zijn bijstandsverlening. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1504 WWB
Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 februari 2014, 13/5256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Til, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/4561 WWB plaatsgehad op
28 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Nisar, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris. In de zaak 13/4561 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 11 april 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Op appellant zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van toepassing.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2013 verlaagd met 30% voor de duur van een maand in verband met het onvoldoende meewerken aan zijn arbeidsverplichtingen. Bij uitspraak van heden in de zaak 13/4561 WWB is dit besluit in stand gelaten.
1.3.
Appellant is in het kader van zijn arbeidsverplichtingen bij brief van 15 februari 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2013 met zijn klantmanager. Appellant is zonder bericht niet op deze afspraak verschenen. Bij brief van 26 februari 2013 is appellant uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 28 februari 2013. Ook op dit gesprek is appellant zonder bericht niet verschenen.
1.4.
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft het college de bijstand van appellant over de maand april 2013 verlaagd met 100% op de grond dat appellant zich binnen twaalf maanden opnieuw verwijtbaar heeft gedragen door zonder bericht niet te verschijnen op de gesprekken van
26 en 28 februari 2013.
1.5.
Bij besluit van 12 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 maart 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de brief van 26 februari 2013 persoonlijk bij appellant is bezorgd. Dat deze brief appellant niet heeft bereikt omdat hij problemen heeft met het ontvangen van zijn post, komt volgens het college voor zijn verantwoording. Ook mocht appellant twee maal kort achter elkaar worden opgeroepen, te meer nu appellant al sinds 22 november 2012 niet meer verschijnt op oproepen met betrekking tot zijn arbeidsre-integratie. Ten slotte heeft het college in de door appellant aangevoerde financiële omstandigheden geen aanleiding gezien om de maatregel te matigen of af te zien van het opleggen van de maatregel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Vaststaat dat appellant zonder bericht op 26 en 28 februari 2013 niet is verschenen voor een gesprek met zijn klantmanager. Appellant heeft aangevoerd dat hij de oproepen van
15 en 26 februari 2013 niet heeft ontvangen. Het college dient in een dergelijke situatie aannemelijk te maken dat de betreffende oproepen daadwerkelijk en naar het juiste adres zijn verzonden of daar ter plekke zijn bezorgd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college daarin is geslaagd, zodat het ervoor mag worden gehouden dat de oproepingen appellant hebben bereikt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens het rapportageoverzicht (RAAK) de klantmanager van appellant de oproep van 26 februari 2013 persoonlijk in de brievenbus van appellant heeft gedeponeerd en deze daarnaast ook nog eens per e-mailbericht aan appellant heeft verzonden. Dat appellant deze oproepen zou hebben gemist, omdat hij de brievenbus met meerdere bewoners deelt, kan hem - wat daarvan zij – niet baten. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat dit postbezorgingsprobleem al langere tijd speelt. Dat betekent dat appellant kennelijk nalatig is gebleven tijdig adequate maatregelen te treffen om de gestelde problemen met de postbezorging te voorkomen of te verhelpen. Daarom dienen de gevolgen hiervan geheel voor risico en rekening van appellant te worden gelaten.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD