ECLI:NL:CRVB:2014:4100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13-4276 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 31 mei 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de gevraagde gegevens had overgelegd. Appellant stelde dat hij alle gevraagde stukken had ingeleverd, maar had geen ontvangstbewijs kunnen overleggen. Het college had hem eerder al verzocht om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar appellant had hier niet op gereageerd.

De Raad overwoog dat het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat zijn aanvraag compleet was en dat hij niet had verzocht om een ontvangstbevestiging van de ingediende stukken. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het beroep van appellant ongegrond was. Tevens werd de terugvordering van het verleende voorschot door het college niet verder besproken, omdat appellant hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden had aangevoerd.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig indienen van de benodigde gegevens bij een aanvraag voor bijstand en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in dit proces. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2013, 12/4446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Çevik.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 31 mei 2012 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding hiervan is appellant bij brief van 12 juli 2012 uitgenodigd om uiterlijk op 23 juli 2012 de in die brief genoemde gegevens over te leggen. Appellant heeft volgens het college aan die uitnodiging niet voldaan. Bij besluit van 24 juli 2012 is aan appellant op zijn verzoek nog een voorschot verleend van € 685,58. Uit de rapportage van 27 juli 2012, ondertekend op 30 juli 2012, blijkt dat op 27 juli 2012 telefonisch contact is opgenomen met appellant en dat hij toen heeft meegedeeld dat hij al zeven keer langs was geweest bij de sociale dienst en alle gevraagde gegevens al had ingeleverd. Appellant is er toen op gewezen dat nog niet alle gevraagde gegevens binnen waren en dat hij tot 30 juli 2012 de gelegenheid kreeg de ontbrekende stukken over te leggen. Van die gelegenheid heeft appellant volgens het college geen gebruik gemaakt.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 31 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
28 september 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het aan hem verleende voorschot teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komt er op neer dat hij alle gevraagde stukken heeft ingeleverd, maar dat hij daarvan geen ontvangstbewijs heeft gekregen. Omdat het niet in behandeling nemen van een aanvraag een bevoegdheid van het college is, valt volgens appellant niet in te zien waarom het college niet met hem in overleg kon treden over nog in te leveren stukken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Appellant heeft niet betwist dat in zijn geval van zodanige gegevens sprake is.
4.2.
Appellant heeft volgens het college een onvolledige of ongenoegzame aanvraag ingediend. Nu het om een aanvraag gaat, ligt het op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat die aanvraag compleet was. Appellant is daarin niet geslaagd. In zijn brief van
12 juli 2012 heeft het college duidelijk vermeld welke stukken appellant nog diende over te leggen. Het college heeft er in hoger beroep nog op gewezen dat bij indiening van stukken wel een ontvangstbevestiging met daarop een datumstempel wordt afgegeven, maar alleen indien de betrokkene daarom verzoekt. Appellant heeft daar kennelijk niet om verzocht. In elk geval heeft hij geen ontvangstbevestiging overgelegd. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat appellant alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Appellant heeft zijn stelling dat hij alle gegevens tijdig heeft ingeleverd overigens niet met objectieve, verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Anders dan appellant heeft gesteld, heeft er op 27 juli 2012 met hem nog wel (telefonisch) overleg over in te leveren stukken plaatsgevonden. Dit heeft echter niet tot herstel van het verzuim geleid.
4.3.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Met betrekking tot de terugvordering van het verleende voorschot heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.5.
Nu het hoger beroep niet slaagt, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD