ECLI:NL:CRVB:2014:4100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 31 mei 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de gevraagde gegevens had overgelegd. Appellant stelde dat hij alle gevraagde stukken had ingeleverd, maar had geen ontvangstbewijs kunnen overleggen. Het college had hem eerder al verzocht om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar appellant had hier niet op gereageerd.
De Raad overwoog dat het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat zijn aanvraag compleet was en dat hij niet had verzocht om een ontvangstbevestiging van de ingediende stukken. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het beroep van appellant ongegrond was. Tevens werd de terugvordering van het verleende voorschot door het college niet verder besproken, omdat appellant hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden had aangevoerd.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig indienen van de benodigde gegevens bij een aanvraag voor bijstand en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in dit proces. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om de aanvraag buiten behandeling te stellen.