ECLI:NL:CRVB:2014:4104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een thuiszorgmedewerkster, had zich op 17 augustus 2011 ziek gemeld en verzocht om een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 24 april 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 mei 2012 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 19 juni 2012. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar medische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht concludeerde dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsartsen in overweging genomen, die hun conclusies baseerden op dossieronderzoek en eigen medisch onderzoek. De Raad oordeelde dat appellante op de datum in geding in staat was haar werk te verrichten, ondanks de door haar aangevoerde klachten.
De Raad heeft het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er twijfels bestonden over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.