ECLI:NL:CRVB:2014:413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2012, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen ongegrond werd verklaard. Appellant had zich per 5 augustus 2011 ziek gemeld met nek- en rechterarmklachten en psychische klachten. Het Uwv had op 20 december 2011 vastgesteld dat appellant per 27 december 2011 weer geschikt was voor zijn arbeid, na een onderzoek door een verzekeringsarts. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de uitkomst te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv de ernst van zijn ongeval op 21 september 2011 had onderschat en vroeg om een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen een voldoende medische basis vormden voor de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn werkzaamheden.
De Raad oordeelde dat de snelheid van de auto die appellant had aangereden geen relevante invloed had op zijn beperkingen en dat er geen noodzaak was voor een deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 februari 2014.