ECLI:NL:CRVB:2014:413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12-4541 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2012, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen ongegrond werd verklaard. Appellant had zich per 5 augustus 2011 ziek gemeld met nek- en rechterarmklachten en psychische klachten. Het Uwv had op 20 december 2011 vastgesteld dat appellant per 27 december 2011 weer geschikt was voor zijn arbeid, na een onderzoek door een verzekeringsarts. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de uitkomst te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv de ernst van zijn ongeval op 21 september 2011 had onderschat en vroeg om een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen een voldoende medische basis vormden voor de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn werkzaamheden.

De Raad oordeelde dat de snelheid van de auto die appellant had aangereden geen relevante invloed had op zijn beperkingen en dat er geen noodzaak was voor een deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 februari 2014.

Uitspraak

12/4541 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch
van 4 juli 2012, 12/1086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Appellant en
mr. Strijbosch zijn - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich laatstelijk per 5 augustus 2011 ziek gemeld met nek- en rechterarmklachten en psychische klachten. Aan appellant is door het Uwv een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 10 november 2011 is appellant door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat er geen nieuwe beperkingen te objectiveren zijn voor de maatgevende functie. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2011 op basis van de aanwezige medische gegevens vastgesteld dat appellant per 27 december 2011 geschikt was voor zijn arbeid.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2011. Bij besluit van 4 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
20 december 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig en de uitkomst daarvan onjuist te achten. Door appellant is geen medische informatie naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de vaststelling van de verzekeringsartsen dat appellant op de datum in geding niet meer beperkingen had dan is aangenomen.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de ernst van het door appellant overkomen ongeval van 21 september 2011 en de als gevolg daarvan ontstane medische problematiek heeft onderschat. Appellant heeft in dat verband het proces-verbaal van aangifte overgelegd en gesteld dat hij is aangereden met een hogere snelheid dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft gevraagd om door een onafhankelijk medisch specialist te worden onderzocht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn gebaseerd op zorgvuldige onderzoeken en vormen een voldoende medische grondslag voor het oordeel dat appellant met ingang van 27 december 2011 geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. Op grond van de beschikbare gegevens, waaronder die met betrekking tot het bij appellant gediagnosticeerde cervicobrachiaal syndroom, is gemotiveerd geconcludeerd dat appellant wel beperkingen had, maar dat deze beperkingen geen belemmering vormden voor appellant om de maatgevende arbeid, te weten de werkzaamheden als hulpverlener bij de [naam Stichting], te verrichten.
4.3.
Naar aanleiding van het onderzoek op 10 november 2011 en het daarbij naar voren gekomen ongeval, is door de verzekeringsarts van het Uwv informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant. Uit het vervolgrapport van 20 december 2011 van de verzekeringsarts en de rapporten van 10 januari 2012 en 30 maart 2012 blijkt duidelijk dat de door de huisarts toegezonden informatie door het Uwv is meegewogen bij de beoordeling of appellant geschikt was voor zijn arbeid per 27 december 2011. Voor het overige wordt aangesloten bij het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder 8.
4.4.
Anders dan appellant heeft betoogd, komt aan de snelheid van de auto die hem op
21 september 2011 heeft aangereden, geen bijzondere betekenis toe. Genoegzaam staat vast dat het ongeval de beperkingen van appellant niet in relevante mate heeft doen toenemen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, zoals appellant heeft verzocht.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is geen plaats voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) Z. Karekezi

HD