ECLI:NL:CRVB:2014:4185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
12-3579 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die sinds 14 februari 2005 arbeidsongeschikt is door fibromyalgie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 15 januari 2007 vastgesteld dat appellante per 12 februari 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar heeft haar later een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Na een medisch onderzoek in 2009 concludeerde de verzekeringsarts dat de beperkingen van appellante adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zij geschikt was voor andere functies. Het Uwv besloot op 27 oktober 2009 de WGA-uitkering per 28 december 2009 te beëindigen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en stelde dat haar klachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zittingen is appellante niet verschenen, maar later heeft zij haar standpunt toegelicht. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling door het Uwv onderschreven en vastgesteld dat er geen objectieve medische argumenten zijn om aan te nemen dat appellante op de datum in geding meer beperkt was dan aangenomen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de WGA-uitkering heeft beëindigd en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

12/3579 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 mei 2012, 10/615 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.H.M. Nijsten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij wegens ziekte niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
Het onderzoek ter zitting is heropend en de zaak is verwezen van een meervoudige kamer naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellante is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich weer laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 14 februari 2005 uitgevallen voor haar werk als productiemedewerker in verband met klachten van fibromyalgie. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij per 12 februari 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op 12 maart 2007 is appellante gestart met een deeltijdtherapie in verband met de klachten behorend bij de fibromyalgie. In verband met deze therapie is een tijdelijke medische urenbeperking gesteld. Het Uwv heeft vervolgens aan appellante met ingang van 12 maart 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
Na afronding van deze therapie is de voor appellante geldende urenbeperking opgeheven. In maart 2008 is appellante medisch onderzocht en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Na een arbeidskundig rapport is appellante in april 2008 medegedeeld dat het Uwv voornemens was de WGA-uitkering per 12 maart 2009 te beëindigen.
1.2.
Op 11 augustus 2008 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, met tintelingen aan de armen en nekklachten. In verband met deze melding is de WGA-uitkering met 2 maanden verlengd. Appellante is medisch onderzocht op 18 november 2008,
28 april 2009 en op 4 juni 2009. Bij dat laatste onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de beperkingen zoals die werden aangegeven in de FML van maart 2008 de lading van de arm- en nekklachten ruimschoots dekken en geen beperkingen met betrekking tot de nek-en schouderfunctie hoeven te worden toegevoegd. De beperkingen op het vlak van zitten, zitten tijdens werk, staan tijdens werk, afwisselende houding en nachtwerk missen volgens de verzekeringsarts feitelijke onderbouwing en worden geschrapt. Rekening houdend met de uit de klachten van fibromyalgie voortvloeiende beperkingen heeft de verzekeringsarts een nieuwe FML opgesteld. Daarna is een arbeidsdeskundige in het rapport van 22 juni 2009 tot de conclusie gekomen dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel geschikt is voor een aantal andere functies, waarna de mate van arbeidsongeschiktheid uit kwam op 5%.
1.3.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat de WGA-uitkering per 28 december 2009 wordt beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35 % is.
1.4.
In bezwaar heeft appellante de juistheid van de medische grondslag van het besluit van
27 oktober 2009 bestreden. Verder heeft zij onder verwijzing naar informatie van reumatoloog Corluy van 15 oktober 2009 en 27 november 2009 gesteld dat hervatting in een 40-urige werkweek te hoog is gegrepen en dat appellante daartoe niet in staat is. In laatstgenoemde brief heeft de reumatoloog zich op het standpunt gesteld dat een gedeeltelijke werkhervatting van 20 uur per week in de vorm van aangepast werk voor appellante haalbaar zou zijn.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek en op basis van de informatie van reumatoloog Corluy geconcludeerd dat de mening van de behandelend arts niet is onderbouwd en dat het dagverhaal van appellante geen energetische beperking laat zien. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen objectieve medische argumenten voor een verminderde duurbelasting. Wel heeft de arts appellante alsnog beperkt geacht op de punten krachtige schroefbewegingen met de linkerarm, zitten en staan, waarna overeenkomstig de FML is aangepast. In verband met deze toegenomen beperkingen heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee functies geschrapt, waarna nog voldoende functies overbleven voor een schatting. De mate van arbeidsongeschiktheid bleef 5%.
1.6.
In navolging van dit advies is bij het bestreden besluit van 25 maart 2009 (lees: 2010) het bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante een medisch attest ingezonden van reumatoloog Lenaerts van 21 april 2010, waarin deze heeft gesteld dat de mogelijkheden tot werkhervatting naar zijn mening beperkt zijn. In reactie hierop heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de brief van reumatoloog Lenaerts arbeidskundige aspecten bevat, die in verzekeringskundige zin geen medische aspecten omvatten en dat geen objectieve medische argumenten naar voren zijn gekomen om het ingenomen standpunt te herzien.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling door het Uwv onderschreven en heeft geen aanleiding gezien in hetgeen door appellante is aangevoerd om de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met pijnklachten die zij ondervindt aan de spieren in nek en schouders. Ook kan zij links niets boven het hoofd tillen. Appellante is ten gevolge van deze klachten niet in staat om 8 uur per dag te werken. Verder is aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn om de redenen als hiervoor genoemd. Tot slot heeft appellante verzocht om benoeming van een deskundige op het gebied van fibromyalgie.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht met ingang van 28 december 2009 de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit wordt overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de rapportage van de verzekeringsarts van 4 juni 2009 is overwogen dat de klachten en beperkingen die appellante ervaart redelijk specifiek zijn voor de nek-en schouderregio en dat de eerder in de FML van maart 2008 vastgestelde beperkingen adequaat en voldoende zijn. Verder heeft deze verzekeringsarts bij zijn oordeel betrokken dat uit informatie van de neuroloog van 17 juli 2008 expliciet blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor een nekhernia. Om appellante toch tegemoet te komen in haar klachtenbeleving en vanwege het feit dat er bij lichamelijk onderzoek van de nek- en schouderregio afwijkende bevindingen waren die toch bij een nekhernia leken te passen werden beperkingen op dat vlak voortgezet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 maart 2010 overwogen dat er indicaties zijn om appellante meer beperkt te achten op de punten zoals hiervoor onder 1.4 aangegeven en heeft de FML dienovereenkomstig aangepast.
4.4.
Voor de door appellante verzochte urenbeperking is geen medische indicatie aanwezig, nu geen sprake is van een vermindering van de arbeidsduur om energetische of preventieve redenen of vanwege een beschikbaarheid voor werk. Het standpunt dat het Uwv heeft ingenomen naar aanleiding van de informatie van reumatologen Corluy en Lenaerts wordt onderschreven. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is geen aanknopingspunt gevonden om aan te nemen dat appellante op de datum in geding medisch meer beperkt was dan is aangenomen. In dit verband wordt nog opgemerkt dat het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen niet ingewilligd wordt. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beperkingen ontbreekt.
4.5.
Uitgaande van de FML van 17 maart 2010 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In dat verband wordt verwezen naar het rapport van 24 maart 2010 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin gemotiveerd en voldoende is toegelicht waarom de belastbaarheid niet wordt overschreden. Dit betekent dat het Uwv terecht de WGA-uitkering met ingang van 28 december 2009 heeft beëindigd.
4.6.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

MK