ECLI:NL:CRVB:2014:4189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
12-6285 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als docente wiskunde werkzaam was, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, maar na bezwaar werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante.

In hoger beroep stelde appellante dat haar oogklachten niet adequaat waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat deze klachten haar dagelijks leven aanzienlijk belemmerden. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De verzekeringsarts had de oogproblematiek van appellante al meegewogen en de door appellante aangevoerde klachten werden niet als plausibel beschouwd. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante, gezien de aan deze functies verbonden belastende aspecten.

De uitspraak concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan in de FML waren opgenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

12/6285 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 oktober 2012, 11/4681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.J. Hüsen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest als docente wiskunde in het vmbo voor 32,43 uur per week. Met ingang van 16 november 2007 is zij werkloos geworden. Appellante heeft zich vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving per
28 november 2008 ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het Uwv de door appellante ingediende aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van
19 september 2011 (bestreden besluit), waarbij het besluit van 15 maart 2011 is herroepen, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden alsnog vastgesteld op 39,46% en appellante een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend van 24 maart 2011 tot 25 juni 2011.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is daartoe met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De door appellante in het geding gebrachte brief van psychiater
S. Iscanli van 20 februari 2012 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De door de psychiater genoemde dwangmatige klachten en stemmingsstoornis waren bekend en zijn door de verzekeringsartsen meegewogen in de primaire beoordeling en bij de herbeoordeling in bezwaar. Ook de omstandigheid dat appellante in haar thuissituatie zwaar overbelast is, zoals de psychiater vermeldt, was bij de verzekeringsartsen bekend. Zij hebben in hun beoordeling terecht in aanmerking genomen dat de thuissituatie niet kan leiden tot het aannemen van forsere beperkingen, omdat bij de beoordeling van de medische belastbaarheid in het kader van de Wet WIA moet worden geabstraheerd van huishouden en gezin.
Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit houdt naar het oordeel van de rechtbank stand.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de door haar in bezwaar aangevoerde oogklachten hadden moeten leiden tot het aannemen van beperkingen op de aspecten lezen en zien in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Haar oogklachten leiden in het dagelijks leven tot veel grotere problemen dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. Zo kost het haar veel tijd en moeite om een tekst te lezen en is zij erg gevoelig voor licht en daglicht. Hiervan krijgt zij chronische hoofdpijn. Voorts hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bekend waren met haar huisstofmijtallergie en dwangmatige klachten, ten onrechte nauwelijks beperkingen in de FML opgenomen op de items persoonlijk en sociaal functioneren en fysieke omgevingseisen.
3.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit voert appellante aan dat de functie archiefmedewerker vanwege een belasting op het aspect lezen niet geselecteerd had mogen worden. Ditzelfde geldt voor de functies inpakker en productiemedewerker industrie vanwege een belasting op het aspect zien. Met betrekking tot de functie van inpakker stelt appellante nog dat deze niet geschikt is vanwege het hoge tempo waarin moet worden gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.
Blijkens het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Kleinjan van
21 januari 2013 heeft zij de oogproblematiek van appellante in bezwaar al meegewogen. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren brengt over de ernst van haar beperkingen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet plausibel. Tijdens het spreekuur werden oogproblematiek dan wel leesproblemen niet naar voren gebracht, ook niet bij de bespreking van het dagverhaal, hetgeen niet consistent is met participatiebelemmerende problematiek. Evenmin werd melding gemaakt van behandeling op dit terrein. Ook in haar werk als docente heeft oogproblematiek appellante klaarblijkelijk niet belemmerd, aangezien geen visusproblemen in het werk zijn gemeld.
4.3.
Van participatiebelemmerende klachten tengevolge van huisstofmijtallergie is, ook afgaande op het afschrift van de medische kaart van de huisarts, niet gebleken. De behandeling met Aerius, Beclomethason en Ventolin blijkt afdoende en de aandoening levert geen beperkingen voor arbeid op, aldus de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in hun reacties in hoger beroep van 21 januari 2013 en 28 oktober 2014 op hetgeen door appellante nog is aangevoerd.
4.4.
Ook op hetgeen is aangevoerd over de rug-, nek- en schouderklachten van appellante, alsmede over haar psychische klachten, is door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in hoger beroep afdoende gereageerd.
4.5.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. De voorhanden zijnde medische informatie biedt daarvoor geen grond. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de betrokken arbeidsdeskundigen van 10 maart 2011 en 18 augustus 2011 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S.K. Dekker

TM