ECLI:NL:CRVB:2014:4195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-1379 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van de FML

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij recht had op een uitkering omdat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had zijn aanvraag afgewezen. De appellant voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onterecht minder zware beperkingen waren vastgesteld dan in werkelijkheid het geval was. Hij betoogde dat de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts een niet toegestane wijziging was en dat de arbeidsdeskundige onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische gesteldheid en medicatie.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de FML zorgvuldig was opgesteld. De aanpassing van de FML was een correctie van een eerdere fout en was toegestaan. De verzekeringsarts had de aanpassing gemotiveerd en de Raad zag geen reden om deze uitleg in twijfel te trekken. De Raad oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de beslissing van het Uwv en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML de beperkingen van de appellant juist weergeeft. De hoger beroepsgronden van de appellant werden grotendeels als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1379 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
6 februari 2013, 12/1067 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kikken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 januari 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Appellant betoogt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hiertoe voert appellant aan dat de FML een niet toegestane wijziging van de geconstateerde beperkingen behelst. De verzekeringsarts heeft de opgestelde FML aangepast, nadat de arbeidsdeskundige tot de conclusie was gekomen dat er geen voor appellant geschikte functies konden worden gevonden. Na de aanpassing van de FML was het voor de arbeidsdeskundige wel mogelijk drie geschikte functies te vinden. Appellant is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat inzichtelijk is gemaakt door de verzekeringsarts dat de aanpassing van de FML geen wijziging hiervan betreft. Appellant is van mening dat er wel sprake is van een wijziging nu de eerdere FML zwaardere beperkingen behelsde. De arbeidsdeskundige heeft dit ook zo uitgelegd aan appellant. Voorts voert appellant aan dat de FML niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Op basis van de bij de verzekeringsarts bekende - summiere - gegevens en het enkele gesprek dat hij heeft gevoerd met appellant kon de verzekeringsarts geen beperkingen vaststellen en is hij door dit wel te doen zeer onzorgvuldig te werk gegaan. Voorts betoogt appellant dat de door de arbeidsdeskundige geschikt geachte functies geenszins recht doen aan zijn psychische gesteldheid en beperkingen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de sociale vaardigheden van appellant en zijn mogelijkheden tot samenwerken. Tevens is er onvoldoende rekening gehouden met de voorgeschreven medicatie en de gevolgen van het gebruik hiervan voor het verrichten van arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen grotendeels een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank terecht overwogen dat de FML zorgvuldig tot stand is gekomen. De aanpassing van de FML in de fase voorafgaand aan het besluit van
2 december 2011 is geen wijziging die niet is toegestaan. In antwoord op vragen van de rechtbank heeft de verzekeringsarts in zijn brief van 29 november 2012 gemotiveerd waarom hij de FML heeft gewijzigd na overleg met de arbeidsdeskundige, en uitgelegd dat hij een onjuist beeld heeft gehad van de te hanteren definities bij het invullen van de FML en daardoor op een aantal punten ten onrechte ernstiger beperkingen heeft opgenomen dan noodzakelijk was. De Raad heeft geen aanleiding gezien deze uitleg in twijfel te trekken. Ook heeft de verzekeringsarts in de hiervoor genoemde brief de gecorrigeerde beperkingen van appellant nader gemotiveerd. Zijn fout heeft de verzekeringsarts nog voordat het besluit van
2 december 2011 is genomen hersteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van de juiste FML zijn arbeidskundig rapport opgesteld. Terecht heeft het Uwv in zijn verweerschrift in hoger beroep gesteld dat het herstellen van een fout in deze fase van de besluitvorming een toegestane wijziging is.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht ten behoeve van de onderhavige besluitvorming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting in bezwaar, heeft kennis genomen van de medische informatie uit de behandelend sector van appellant en heeft een eigen onderzoek bij appellant verricht met betrekking tot zijn psychische gesteldheid. Op basis hiervan heeft hij mogen concluderen dat de gecorrigeerde FML de beperkingen van appellant juist weergeeft. Met juistheid oordeelt de rechtbank dat er geen reden is om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.4.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte stukken brengen hier geen verandering in. Het Uwv heeft onder verwijzing naar nadere reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de nadere stukken geen aanleiding geven tot het opnemen van meer beperkingen in de FML. Wat betreft de nader ingezonden brief van de Riagg van
17 juni 2013, merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 juli 2013 op dat de brief informatie bevat over een periode die ligt na de datum in geding en dus niet van invloed kan zijn op de medische situatie op 30 januari 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt voorts met juistheid op dat informatie van de behandelaar die betrekking heeft op de datum in geding, reeds is meegewogen in zijn rapport van 13 maart 2012. Bij rapport van 14 oktober 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de verwijsbrief van de huisarts aan de neuroloog van 8 april 2014 de actuele klachten van appellant beschrijft en niet overeenkomt met de klachten ten tijde in geding. Met betrekking tot de hoofdpijnklachten van appellant ten tijde in geding is rekening gehouden in de FML. Wat betreft de door appellant ingezonden brief van het Klinikum van 12 juni 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat ook hier een beschrijving wordt gegeven van de actuele klachten, die niet rechtstreeks teruggelegd kunnen worden op de situatie ten tijde in geding. Over het overzicht van de voorgeschreven medicatie van 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het gebruik van de medicatie ten tijde in geding reeds bekend was en dat de dosering eerst nadien is verhoogd. De dosering ten tijde in geding had appellant al geruime tijd en levert geen specifieke beperking voor het verrichten van arbeid op.
4.5.
Wat betreft de arbeidskundige bezwaren van appellant heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de voor appellant geschikt geachte functies voor hem in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd.
4.6.
In het hiervoor overwogene ligt al besloten dat de Raad, evenals de rechtbank, zich over de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor arbeid ten tijde hier in geding voldoende voorgelicht acht en een nader onderzoek door een medisch deskundige, zoals door appellant verzocht, voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk acht.
4.7.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S.K. Dekker
JvC