ECLI:NL:CRVB:2014:4195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van de FML
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij recht had op een uitkering omdat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had zijn aanvraag afgewezen. De appellant voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onterecht minder zware beperkingen waren vastgesteld dan in werkelijkheid het geval was. Hij betoogde dat de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts een niet toegestane wijziging was en dat de arbeidsdeskundige onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische gesteldheid en medicatie.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de FML zorgvuldig was opgesteld. De aanpassing van de FML was een correctie van een eerdere fout en was toegestaan. De verzekeringsarts had de aanpassing gemotiveerd en de Raad zag geen reden om deze uitleg in twijfel te trekken. De Raad oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de beslissing van het Uwv en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML de beperkingen van de appellant juist weergeeft. De hoger beroepsgronden van de appellant werden grotendeels als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.