ECLI:NL:CRVB:2014:4199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-2812 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 42% had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat het schoonmaakwerk dat appellant had verricht, zijn belastbaarheid te boven ging. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het feit dat appellant het schoonmaakwerk niet kon volhouden, niet betekende dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat appellant geen nieuwe medische informatie had ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De Raad oordeelde dat de overwegingen van de rechtbank, die de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigden, juist waren. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd hadden dat er geen aanleiding was om een urenbeperking voor appellant aan te nemen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant op de datum in geding in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met zijn beperkingen en belastbaarheid.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2014.

Uitspraak

13/2812 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2013, 13/857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.P. de Witte, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 21 november 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 42%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 28 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek dat de conclusies van de medische rapporten kan dragen. Voorts heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn betoog dat hij ten onrechte niet volledig arbeidsongeschikt is geacht door het Uwv. De omstandigheid dat hij het schoonmaakwerk, verricht in het kader van zijn re-integratie, niet heeft kunnen volhouden, betekent volgens de rechtbank niet dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft schoonmaakwerk aangemerkt als werk dat de belastbaarheid van appellant te boven gaat. De rechtbank is appellant voorts niet gevolgd in zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is vanwege de omstandigheid dat hij is uitbehandeld. Daartoe overweegt zij dat duurzaamheid van de klachten en beperkingen niets zegt over de mate waarin deze beperkingen leiden tot arbeidsongeschiktheid. Voorts oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend hebben onderbouwd dat en waarom er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen voor appellant. Gelet daarop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat appellant niet voltijds zou kunnen werken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medische beoordeling van de beperkingen van appellant op de datum in geding een toereikende onderbouwing vormt van het bestreden besluit. Tot slot overweegt de rechtbank dat, nu er met de beperkingen en de belastbaarheid van appellant rekening is gehouden bij het selecteren van functies, er geen grond is om aan te nemen dat appellant op 21 november 2012 niet in staat was deze functies, die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geselecteerd, te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep herhaald. Appellant is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is, nu hij zelfs het lichte schoonmaakwerk voor twee uur per dag, dat hij heeft verricht in het kader van zijn re-integratie tijdens de wachttijd, niet kon volhouden. Ter zitting heeft appellant dienaangaande toegelicht dat het aanvankelijk alleen ging om het schoonmaken van kantoren. Later kwam hier het schoonmaken van trappenhuizen bij. Met name het schoonmaken van de trappenhuizen verergerde de klachten in de knie en rug. Voorts voert appellant aan dat nu zijn klachten niet verholpen kunnen worden hij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat schoonmaakwerk in het kader van de re-integratie tijdens de ziektewetuitkering aanvankelijk geschikt werd bevonden voor appellant. Het was niet op voorhand duidelijk dat dit schoonmaakwerk tevens het schoonmaken van trappenhuizen zou inhouden. Het Uwv heeft erkend dat dit schoonmaakwerk niet geschikt was voor appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft betoogd. Verder heeft appellant, net als in beroep, geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven. Daarbij wijst de Raad op de overwegingen van de rechtbank waarin zij oordeelt waarom de beroepsgrond ten aanzien van het schoonmaakwerk verricht in het kader van de re-integratie tijdens de wachttijd niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie is gekomen dat schoonmaakwerk de belastbaarheid van appellant te boven gaat. Ook ter zitting in hoger beroep is nogmaals door het Uwv erkend, dat het verrichte schoonmaakwerk niet geschikt was voor appellant. Dat appellant dat werk heeft moeten staken, betekent daarom niet dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
4.2.
In hetgeen in 4.1 is overwogen ligt besloten dat de Raad het voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk heeft geacht het verzoek van appellant in te willigen om een onderzoek door een medisch deskundige in te stellen. De Raad acht zich over de gezondheidstoestand van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten voldoende voorgelicht.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S.K. Dekker
JvC