ECLI:NL:CRVB:2014:4200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-2994 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die door het Uwv op 19 juni 2012 was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv op 14 november 2012 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, die op 2 mei 2013 de uitspraak van het Uwv heeft bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante haar bezwaren herhaald, waarbij zij stelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig was uitgevoerd. Ze betoogde dat de gevolgen van een verkeersongeval voor haar gezondheid niet goed waren ingeschat en dat er zowel lichamelijke als psychische beperkingen waren die niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. Appellante verwees naar rapportages van psychologen die volgens haar een ander beeld schetsten van haar beperkingen dan de verzekeringsartsen. Ze pleitte voor een onafhankelijk deskundigenonderzoek om duidelijkheid te krijgen over haar arbeidsbeperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante echter niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de rapporten van de psychologen voldoende waren betrokken in de beoordeling en dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hadden onderbouwd hoe zij tot hun conclusies waren gekomen. De Raad bevestigde dat appellante op de relevante datum in staat moest worden geacht om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met haar vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2994 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 mei 2013, 12/6334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L.T.G. van Engelen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 10 juli 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 14 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, herhaald dat zij het niet eens is met de wijze van beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de medische beoordeling op een zorgvuldige wijze is verricht. De gevolgen van het verkeersongeval voor appellante zijn onderschat, er zijn niet alleen lichamelijke beperkingen voor het verrichten van arbeid, maar ook psychische beperkingen. Appellante betoogt dat er op tal van aspecten een verschil van inzicht is tussen de psychologen E. Boermans en D.H. Gijsbertsen enerzijds en de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep anderzijds. De afwijkingen van de in rapportages van deze psychologen neergelegde beperkingen in arbeid zijn door de betrokken verzekeringsartsen onvoldoende gemotiveerd. Appellante heeft verder herhaald, dat gelet op deze verschillen in inzicht een onafhankelijk deskundigenonderzoek had moeten worden gelast door de rechtbank teneinde helderheid te verkrijgen over de voor appellante te duiden beperkingen voor arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zorgvuldige wijze is verricht. De rechtbank heeft afdoende besproken en deugdelijk gemotiveerd dat de rapporten van Boermans en Gijsbertsen zijn betrokken in de medische beoordeling door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat werken in WSW-verband geschikt wordt geacht voor appellante, zoals namens haar ter zitting in hoger beroep nogmaals is betoogd, laat onverlet dat er ook functies in het vrije bedrijfsleven voor appellante geschikt zijn mits rekening is gehouden met de voor haar vastgestelde beperkingen. Zoals de verzekeringsarts in zijn rapport overweegt is werken in WSW-verband zeker een optie voor appellante, maar niet noodzakelijkerwijs de enige. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd hoe zij tot de vaststelling van de bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn gekomen. Niet is gebleken dat zij relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist, dan wel haar medische beperkingen onjuist in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juni 2012 hebben verwoord. Het oordeel van de rechtbank en de gronden die zij daartoe heeft gehanteerd, maakt de Raad tot de zijne. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank omtrent de verzekeringskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak terecht als haar oordeel gegeven dat appellante op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid. De functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in het rapport van de arbeidsdeskundige en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.4.
In hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 ligt reeds besloten dat de Raad, evenals de rechtbank, onderzoek door een medisch deskundige niet noodzakelijk heeft geacht. De Raad acht zich voldoende voorgelicht.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S.K. Dekker
JvC