ECLI:NL:CRVB:2014:4229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als IT-business analyst werkte, viel op 1 december 2008 uit vanwege oogklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar ook benutbare mogelijkheden. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant 62,83% arbeidsongeschikt was, maar dat hij in staat was om werkzaamheden te verrichten die niet langdurig focussen vereisen. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar dit besluit werd door appellant bestreden.
De rechtbank benoemde een oogarts als deskundige, die concludeerde dat de klachten van appellant, zoals onscherp zien en vermoeide ogen, normaal gesproken verholpen konden worden met een bril. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de tekortkomingen van de deskundige en dat de FML onvoldoende rekening hield met zijn beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat de door appellant ingebrachte nieuwe medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, op 12 december 2014.