ECLI:NL:CRVB:2014:4229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
14-929 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als IT-business analyst werkte, viel op 1 december 2008 uit vanwege oogklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar ook benutbare mogelijkheden. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant 62,83% arbeidsongeschikt was, maar dat hij in staat was om werkzaamheden te verrichten die niet langdurig focussen vereisen. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar dit besluit werd door appellant bestreden.

De rechtbank benoemde een oogarts als deskundige, die concludeerde dat de klachten van appellant, zoals onscherp zien en vermoeide ogen, normaal gesproken verholpen konden worden met een bril. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de tekortkomingen van de deskundige en dat de FML onvoldoende rekening hield met zijn beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat de door appellant ingebrachte nieuwe medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, op 12 december 2014.

Uitspraak

14/929 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 januari 2014, 11/1282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014.
Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als IT-business analyst voor 40 uur per week toen hij op
1 december 2008 voor dat werk uitviel als gevolg van oogklachten. Een verzekeringsarts heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellant beschikt over benutbare mogelijkheden en heeft beperkingen vastgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 62,83%. Appellant kan niet langer dan 2 uur verdeeld over de dag beeldschermwerk doen en ook geen werk waarbij hij veel moet lezen. Hij is niet meer geschikt voor zijn eigen werk, maar hij kan wel werkzaamheden doen waarin hij niet langdurig moet focussen.
1.2.
Bij besluit van 18 november 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 29 november 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Bij besluit van 27 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant met verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft aanleiding gezien dr. R. Braakman, oogarts, als deskundige te benoemen. Met zijn rapport van 1 oktober 2012 heeft de deskundige de rechtbank van advies gediend. De deskundige is, met inachtneming van de bevindingen van de door hem geraadpleegde orthoptist, tot de conclusie gekomen dat appellant, op basis van de bij hem vastgestelde oogheelkundige afwijkingen, klachten heeft van onscherp zien, zowel dichtbij als veraf, en vermoeid voelende branderige ogen na langdurig beeldschermwerk, zogeheten asthenope klachten. Deze klachten kunnen normaliter verholpen worden door het dragen van een bril en het goed blijven knipperen met de ogen tijdens het turen op een beeldscherm. Deze klachten leiden volgens de deskundige nooit tot arbeidsongeschiktheid. Met goede instructies, een beetje geduld en eventueel kunsttranen erbij, moeten dergelijke asthenope klachten verholpen kunnen worden. De deskundige concludeert dat het complex van klachten van appellant niet te objectiveren is, ook niet met fixatie disparatie (een restfout in het met elkaar sporen van de oogstand linker- en rechteroog). Daarbij wijst de deskundige erop dat fixatie disparatie op of voor29 november 2010 niet werd vastgesteld.
2.2.
In zijn aanvullend rapport van 1 april 2013 handhaaft de deskundige zijn oordeel en gaat hij uitvoerig in op het commentaar van appellant op het rapport van 1 oktober 2012.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om af te wijken van de conclusies van de deskundige, zoals gegeven in zijn rapporten van 1 oktober 2012 en 1 april 2013. De rechtbank ziet evenmin reden om een andere deskundige te benoemen op het gebied van fixatie disparatie, aangezien de deskundige bij de afdeling orthoptie van het VUmc een onderzoek naar fixatie disparatie heeft laten verrichten.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Bij de keuze van de functies is terecht uitgegaan van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2010 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 april 2011 voldoende gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
2.5.
Gelet op het loon dat appellant in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen en het door de arbeidsdeskundige berekende maatmaninkomen, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80% en een WGA-uitkering toegekend met ingang van 29 november 2010.
3.1.
Appellant kan zich niet met deze uitspraak verenigen. In hoger beroep voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen over de deskundige naar voren is gebracht. Appellant handhaaft zijn standpunt dat diens rapport niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Appellant handhaaft eveneens de stelling dat het bestreden besluit op onjuiste medische en arbeidskundige grondslag berust. In de FML zijn de beperkingen van appellant onvoldoende meegewogen, zodat deze niet als basis voor de schatting kan dienen. Zelfs indien moet worden uitgegaan van de juistheid van de FML is appellant van mening dat de geselecteerde functies de in de FML van 12 oktober 2010 in samenhang met de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2011 vastgelegde belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Bij het aanvullend beroepschrift heeft appellant overgelegd een rapport van 28 augustus 2014 van de orthoptist I. van de Sande, werkzaam bij de vakgroep oogheelkunde van het Deventer Ziekenhuis. Na haar onderzoek concludeert zij onder meer dat bij appellant sprake is van zeer zwak binoculair zien met afwijkende fixatie disparatie (bij normale fixatie disparatie worden beelden die identiek zijn en licht verschoven ten opzichte van elkaar toch als één gezien). Zij adviseert tot gebruik van een aparte computerbril en een verte bril. Appellant verwijst naar de bijgevoegde patiëntenfolder waarin over een verstoorde fixatie disparatie wordt uitgelegd dat deze afwijking in de kinderjaren is ontwikkeld en vastgelegd en dat deze niet behandeld kan worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. In hoger beroep heeft appellant grotendeels dezelfde gronden naar voren gebracht als de gronden die hij ook al bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze volledig.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie van 28 augustus 2014 leidt niet tot een ander oordeel. Ook al zou op grond van het onderzoek van orthoptist Van de Sande moeten worden aangenomen dat er op de datum in geding sprake was van een verstoorde fixatie disparatie, dan vormt die omstandigheid nog geen ondersteuning voor de stelling van appellant dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen in de FML van 12 oktober 2010. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar reactie van 28 oktober 2014 heeft gesteld, kan uit de bevindingen van Van de Sande niet worden geconcludeerd dat een brilcorrectie van de oogafwijkingen van appellant niet mogelijk is.
4.3.
Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S.K. Dekker

CVG