ECLI:NL:CRVB:2014:4250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende bewijs van levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 juni 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsaanvraag zien afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken op 20 februari 2011, omdat appellant niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn inkomsten. Na meerdere afgewezen aanvragen om bijstand, diende appellant op 15 oktober 2012 opnieuw een aanvraag in, maar het college weigerde deze op basis van onvoldoende nieuwe feiten.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak het bestreden besluit van het college vernietigd, maar verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende gegevens had overgelegd om zijn recht op bijstand vast te stellen. Appellant had weliswaar enkele documenten ingediend, maar deze gaven geen duidelijkheid over zijn financiële situatie. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij voldoende gegevens had verstrekt en dat het besluit van het college onzorgvuldig was genomen. Hij stelde dat hij afhankelijk was van zijn familie en niet in staat was om meer bewijs te leveren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant er niet in was geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor zijn recht op bijstand. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de aanvraag van appellant terecht was afgewezen. De Raad besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne.