ECLI:NL:CRVB:2014:4329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in financieel opzicht
Op 19 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om een voorlopige voorziening was afgewezen. De zaak betreft de afwijzing van verzoekster's aanvraag voor een Ziektewet-uitkering, omdat het Uwv had vastgesteld dat zij weer geschikt was voor haar werkzaamheden als kantoormanager.
Verzoekster stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat zij in een financiële noodsituatie verkeerde, omdat zij geen inkomsten had en niet in aanmerking kwam voor bijstandsuitkering. Tijdens de zitting op 5 december 2014 was verzoekster niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. dr. J.H. Ermers. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar financiële noodsituatie. Een bankafschrift met een negatief saldo van € 0,71 en andere documenten waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, die de mogelijkheid bieden om een voorlopige voorziening te treffen bij onverwijlde spoed. Echter, in dit geval was er geen aanleiding om aan te nemen dat verzoekster in een situatie verkeerde die een spoedeisend belang rechtvaardigde. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met K. de Jong als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.