ECLI:NL:CRVB:2014:4385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
CRvB 12-6200 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 1999 bekend is bij het Uwv vanwege angst- en paniekklachten. Appellant heeft in het verleden een WAO-uitkering ontvangen, maar na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2006, heeft het Uwv vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is in bezwaar en beroep bevestigd, maar de rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant is van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem.

Tijdens het hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld. Deze rapporten gaven aan dat er geen ernstige psychopathologie of andere beperkingen waren vastgesteld die een andere beoordeling rechtvaardigden. De Raad concludeert dat de door appellant ingebrachte informatie van de behandelend sector geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. De Raad bevestigt dat de functies productiemedewerker voedingsmiddelen en snackbereider medisch haalbaar zijn, ook rekening houdend met de flauwtes van appellant.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6200 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
16 oktober 2012, 12/1704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.A. Vermeijden.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Met inzending van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport heeft het Uwv geantwoord op vragen van de Raad. Appellant heeft op de rapportages gereageerd. Het Uwv heeft nader gereageerd op de reactie van appellant.
Met toestemming van partijen is bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als schoonmaker, is sinds 1999 bekend bij het Uwv in verband met angst- en paniekklachten. Hij heeft van 30 augustus 2001 tot 2 mei 2004 op grond van deze klachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen.
1.2.
Op 1 augustus 2006 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met psychische klachten. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat deze klachten voortkomen uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan eerder een WAO-uitkering is toegekend. Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het Uwv meegedeeld dat met ingang van 29 juli 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 12 december 2008 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft zich met een op 11 juni 2010 door het Uwv ontvangen formulier wegens verergering van de psychische klachten (toegenomen) arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 2 september 2010 heeft het Uwv onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig onderzoek meegedeeld dat appellant met ingang van 11 juni 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering aangezien hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 augustus 2011 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 februari 2011, ongegrond verklaard.
1.4.
Op 19 mei 2011 heeft appellant zich per maart 2011 opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens verergering van de paniekaanvallen en omdat hij regelmatig flauwvalt. Verder is appellant bekend met diabetes mellitus, waarvoor hij onder behandeling van een diëtist staat. Naar aanleiding van deze melding heeft onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft in zijn rapport van 18 augustus 2011, op basis van dossierstudie en bevindingen uit eigen onderzoek, geoordeeld dat appellant ten opzichte van de beoordelingen in mei 2008 en juni 2010 toegenomen beperkingen heeft als gevolg van het flauwvallen. Appellant is hierdoor toegenomen beperkt ten aanzien van het werken op gevaarlijke plaatsen en deelname aan het verkeer. Met betrekking tot de psychische klachten is appellant niet toegenomen beperkt. De door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2011. Bij besluit van 5 september 2011 is appellant met ingang van 10 maart 2011 een WIA-uitkering geweigerd onder overweging dat uit het medisch onderzoek door de verzekeringsarts is gebleken dat zijn mogelijkheden om te werken niet minder zijn geworden.
1.5.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de FML van 18 augustus 2011 onderschreven. Omdat in de primaire fase ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in overeenstemming met de FML van 18 augustus 2011 een vijftal functies geduid. In die functies kan appellant een zodanig inkomen verdienen dat in vergelijking met de laatstelijk door hem verrichte functie een verlies aan verdiencapaciteit resteert van minder dan 35%. Bij besluit van 4 april 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 5 september 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en zijn er geen aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist is. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit een voldoende arbeidskundige grondslag ontbeert omdat in beroep drie van de geduide functies zijn vervallen, waardoor de schatting berust op onvoldoende functies. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens een viertal functies heeft bijgeduid, welke functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant en op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% blijft, heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellant houdt, evenals in bezwaar en beroep, staande dat zijn beperkingen als gevolg van de angst- en paniekklachten en de flauwtes zijn onderschat. De flauwtes hebben een versterkend effect op zijn psychische klachten. Vanwege deze complexe problematiek is appellant onder behandeling gekomen van Altrecht en later van Noagg, waar hij gesprekstherapie en psychosomatische fysiotherapie krijgt. Voorts heeft hij medicamenteuze behandeling gekregen. Ter onderbouwing van de toename van zijn beperkingen heeft appellant onder meer gewezen op een bij een psychiatrisch onderzoek van 27 november 2011 vastgestelde DSM-IV diagnose. Verder is aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn omdat in de functies sprake is van lawaai en drukte (vanwege veel mensen) en er in kleine ruimtes moet worden gewerkt. Vanwege de flauwtes zijn de functies van productiemedewerker voedingsmiddelen en snackbereider niet geschikt omdat aan een lopende band en met scherpe voorwerpen gewerkt moet worden. Tot slot is aangegeven dat de te volgen therapie in de weg staat aan het in fulltime dienstverband verrichten van de geduide functies.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellant in hoger beroep in geding gebrachte informatie van de behandelend sector biedt geen aanknopingspunten voor de juistheid van zijn stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Met betrekking tot de toename van de door appellant geclaimde beperkingen hebben de verzekeringsartsen in de rapporten van 18 augustus 2011, 17 februari 2012 en 30 november 2012 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat ten opzichte van de eerdere medische beoordeling op 29 mei 2008 waarbij beperkingen zijn vastgesteld in de rubrieken sociaal functioneren en persoonlijk handelen, geen aanleiding bestaat om meer dan wel andere beperkingen aan te nemen. Beide verzekeringsartsen hebben na onderzoek van appellant en met medeweging van de dossierstukken en de informatie uit de behandelend sector, geen ernstige psychopathologie en/of persoonlijkheidsproblematiek kunnen vaststellen. Voor de flauwtes die appellant - zoals blijkt uit het rapport van 18 augustus 2011 van de verzekeringsarts - voelt aankomen, is volgens de verzekeringsartsen geen somatische oorzaak aan te wijzen. Deze lijken te worden veroorzaakt door, door appellant ervaren, stressvolle situaties. In verband met de flauwte-aanvallen zijn in de FML van 18 augustus 2011 aanvullende beperkingen opgenomen ten aanzien van werken in situaties met een verhoogd persoonlijk risico. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze beperkingen onvoldoende tegemoet komen aan zijn klachten. Wat betreft de door appellant te volgen therapie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 26 augustus 2014 overtuigend te kennen gegeven dat deze niet in de weg staat aan het vervullen van voltijdse functies. Nu appellant ten aanzien van zijn psychische klachten noch ten aanzien van de flauwtes aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan wel anders beperkt had moeten worden, dient de medische grondslag van het bestreden besluit te worden onderschreven.
4.2.
In antwoord op nadere vragen van de Raad, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na daartoe nog overleg te hebben gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij rapport van 27 augustus 2014 inzichtelijk toegelicht dat de functies productiemedewerker voedingsmiddelen en snackbereider voor appellant medisch haalbaar zijn te achten, ook indien rekening wordt gehouden met de flauwtes-aanvallen van appellant. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen in de FML van 18 augustus 2011, zijn er ook voor het overige geen aanknopingspunten dat de bij de schatting betrokken functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. Bij rapporten van 27 juni en
30 augustus 2012 in beroep en van 11 december 2012 en 27 augustus 2014 in hoger beroep, is dit voldoende inzichtelijk gemotiveerd.
4.3.
Geconcludeerd moet worden dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend)R.L. Rijnen

NW