ECLI:NL:CRVB:2014:4409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
14-3028 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een brief van een thuiszorgorganisatie als besluit onder de Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de vraag of een brief van een thuiszorgorganisatie, waarin werd medegedeeld dat bij korte afwezigheid van de huishoudelijke hulp geen vervanging wordt ingezet, kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellante had bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, stellende dat de brief geen publiekrechtelijke rechtshandeling betrof.

De Raad heeft vastgesteld dat de brief van de thuiszorgorganisatie niet kan worden aangemerkt als een besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor de opvatting dat de brief een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudt. De Raad benadrukt dat het college verantwoordelijk blijft voor de vastgestelde zorgtoekenning en dat de brief van de thuiszorgorganisatie geen invloed heeft op de compensatieplicht van het college onder de Wmo.

De Raad concludeert dat er geen rechtsbeschermingstekort is, aangezien het college aanspreekbaar blijft voor de Wmo-voorzieningen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H.C.P. Venema als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en M.I. ’t Hooft als leden, in aanwezigheid van griffier M. Crum.

Uitspraak

14/3028 WMO
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
uitspraak in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 april 2014, 13/3040 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Appellante is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Ven.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is bij besluit van 6 februari 2012 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de periode van 13 januari 2012 tot 13 januari 2017 hulp in de huishouding voor drie uur en 45 minuten per week toegekend in de vorm van zorg in natura. Deze zorg wordt verstrekt door de door appellante gekozen thuiszorgorganisatie [thuiszorg] Thuiszorg ([thuiszorg]).
1.2.
Bij brief van 10 april 2013 heeft [thuiszorg] appellante bericht dat met ingang van
1 mei 2013 bij korte afwezigheid van de huishoudelijke hulp van maximaal twee weken in verband met ziekte of vakantie geen vervanging wordt ingezet. Kostenbesparing en het aanvullend karakter van de hulp zijn aanleiding geweest voor deze verandering.
1.3.
Appellante heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen deze brief. Bij besluit van
29 augustus 2013 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bericht van [thuiszorg] niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de brief afkomstig is van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Voorts is geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling maar van een eenzijdige wijziging in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen [thuiszorg] en appellante.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het college in overleg met [thuiszorg] besloten heeft tot een bezuiniging in de vorm van een eigen risico, waardoor appellante zelf mogelijk meerdere keren per jaar afwezigheid van de hulp gedurende maximaal twee weken moet opvangen. Dit levert een verschraling op van de voorziening hulp in de huishouding. Over de aanpassing is bovendien overleg geweest tussen het college en [thuiszorg]. De Wmo voorziet in een rechtsgang tegen deze aanpassing van de hulp en de aan appellante gerichte brief van 10 april 2013. Zou er geen sprake zijn van een besluit dan zou er ook geen rechtsbescherming zijn tegen de verschraling. Appellante heeft verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB 1996, 136) en de Raad (AB 2006, 424).
4.1
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het geschil gaat over de vraag of de brief van [thuiszorg] van 10 april 2013 is aan te merken als een besluit. De Raad is van oordeel dat de brief niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat zij geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor de opvatting dat sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling en dat ook geen besluit van het college aan te wijzen is waarin de in het kader van de Wmo vastgestelde omvang van de toegekende aanspraak op hulp in de huishouding is gewijzigd. Het college heeft ter zitting van de Raad nog eens bevestigd dat het volledig verantwoordelijk blijft voor de vastgestelde, niet gewijzigde zorgtoekenning. De brief van [thuiszorg] doet niet af aan de op artikel 4 van de Wmo gebaseerde compensatieplicht van het college en het college kan op het resultaat worden aangesproken.
4.3.
Een vergelijking met de beide door appellante aangehaalde uitspraken gaat niet op nu in die zaken sprake was van een geheel andere wettelijke en feitelijke situatie. De inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting mede in aanmerking genomen bestaat er in dit geval geen aanleiding om een bevoegdheid van de zorgleverancier aan te nemen tot het wijzigen van de zorgtoekenning die door het college is vastgesteld op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo. Anders dan in de beide door appellante aangehaalde uitspraken is geen sprake van een rechtsbeschermingstekort nu het college, zoals ook ter zitting nogmaals bevestigd, ten aanzien van de aan appellante toegekende -onder 1.1 vermelde- Wmo-voorziening onverkort aanspreekbaar blijft.
4.4.
Het beroep slaagt niet.
5. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitpraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) H.C.P. Venema
(geteken) M. Crum

RB