ECLI:NL:CRVB:2014:443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
13-3052 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en niet tijdig betaald griffierecht

In deze zaak heeft [naam B.] namens appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2013. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld over een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het beroepschrift van appellant is op 6 juni 2013 per fax ter griffie ontvangen, maar de Raad heeft geen bewijs kunnen vinden van een eerder ingediend beroepschrift van 29 april 2013. De gemachtigde van appellant heeft in een faxbericht op 6 juni 2013 aangegeven dat hij geen informatie had ontvangen over de status van het hoger beroep en heeft geprobeerd het beroepschrift te traceren. De Raad heeft appellant vervolgens verzocht om bewijs van verzending van het beroepschrift en heeft erop gewezen dat er griffierecht van € 118,- verschuldigd is voor het indienen van het hoger beroep.

De gemachtigde heeft echter niet gereageerd op de verzoeken van de Raad en het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in verzuim is geweest, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eerder dan 6 juni 2013 hoger beroep heeft ingesteld. De termijn voor het indienen van het hoger beroep is overschreden en er zijn geen redenen aangevoerd om deze termijnoverschrijding te verontschuldigen. Hierdoor heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is.

De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan door belanghebbenden of het bestuursorgaan.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 februari 2014
13/3052 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 april 2013, 12/3245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

[naam B.] te [woonplaats] heeft namens appellant hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2013 tussen partijen gegeven uitspraak.
Deze uitspraak is op 3 april 2013 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 6 juni 2013 per fax ter griffie ontvangen.

OVERWEGINGEN

Bij faxbericht van 6 juni 2013 heeft gemachtigde van appellant de Raad het volgende meegedeeld:
“Ik heb naar de Raad van Beroep gebeld, omdat ik nog steeds niets had vernomen inzake mijn hoger beroepschrift.
U heeft geprobeerd deze te traceren in het systeem, maar jammer genoeg zonder enkel resultaat.
Ik zou een kopie die ik nog thuis had vandaag faxen, dat misschien met deze stukken er meer duidelijkheid kan worden verschaft waar de originelen zijn.”
Bij brief van 11 juni 2013 is aan gemachtigde van appellant meegedeeld dat bij de Raad geen beroepschrift van haar bekend is van 29 april 2013. De gemachtigde van appellant is gevraagd mee te delen op welke datum het beroepschrift aan de Raad is verzonden onder overlegging van eventuele bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een bewijs van aangetekende verzending.
Tevens is aangegeven dat de Raad de brief van 6 juni 2013 als hoger beroepschrift kan aanmerken. Hierbij is er op gewezen dat voor hoger beroep een bedrag van € 118,- moet worden betaald aan griffierecht en dat er rekening mee moet worden gehouden dat de mogelijkheid bestaat dat het hoger beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld omdat de beroepstermijn is overschreden.
Gemachtigde van appellant heeft op deze brief niet gereageerd.
Bij brieven van 18 september 2013 is nogmaals aan de gemachtigde van appellant meegedeeld dat als de brief van 6 juni 2013 als beroepschrift moet worden aangemerkt en als zodanig door de Raad in behandeling moet worden genomen, er een griffierecht van
€ 118,- verschuldigd is. Gemachtigde van appellant dient er in dat geval rekening mee te houden dat het beroep, nu het niet tijdig is ingediend, niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Op 11 oktober 2013 heeft gemachtigde van appellant nadere stukken overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat Post NL niet kan achterhalen waar het - niet aangetekend verzonden - hoger beroepschrift van appellant van 29 april 2013 is gebleven.
Bij aangetekende brief van 21 oktober 2013 is gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, gemachtigde van appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Appellant is er voorts niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij eerder dan bij faxbericht van 6 juni 2013 hoger beroep heeft ingesteld. Dat is buiten de daarvoor geldende termijn, terwijl niet is gebleken van redenen om die termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Geoordeeld wordt dat om deze reden, alsmede omdat het verschuldigde griffierecht door appellant niet (tijdig) is betaald, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is.
Het hoger beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij
de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

CVG