ECLI:NL:CRVB:2014:4433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-1219 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. Appellant stelde dat hij ernstiger beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat de functies die voor de schatting waren gebruikt niet overeenkwamen met zijn beperkingen. Hij voegde een rapport van zijn bedrijfsarts Hylkema toe ter ondersteuning van zijn standpunt, waarin aanvullende beperkingen werden voorgesteld.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld, mede op basis van een aangepast rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat het rapport van de bedrijfsarts geen nieuwe aanknopingspunten bood om het standpunt van het Uwv te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had overtuigend uiteengezet dat de belasting in de geselecteerde functies niet boven de mogelijkheden van appellant uitging. Zelfs als de aanpassingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van de bedrijfsarts zouden worden gevolgd, zou appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.

Uitspraak

13/1219 WIA
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 januari 2013, 12/1109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Op 5 april 2013 heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld en een rapport van bedrijfsarts R. Hylkema aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Op 14 mei 2014 heeft mr. Voogt meegedeeld dat hij niet langer als gemachtigde van appellant optreedt.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 14 november 2011 heeft het Uwv, na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 23 augustus 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
23 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 november 2011, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld en dat de arbeidsdeskundige en arbeidskundige bezwaar en beroep in hun rapporten goed gemotiveerd hebben dat de aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggende functies een belasting kennen die binnen de belastbaarheid van appellant blijft.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ernstiger beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat de functies die voor de schatting zijn gebruikt in strijd zijn met de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een rapport van de bedrijfsarts Hylkema in geding gebracht. Deze arts stelt aanvullende beperkingen voor stresserende situaties, persoonlijk risico en tillen. Verder heeft appellant, onder verwijzing naar de in beroep ingediende arbeidskundige gronden, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies binnen zijn mogelijkheden liggen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen dat is gebaseerd op dossierstudie, eigen onderzoek en verkregen informatie uit de behandelend sector op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft zij terecht geoordeeld dat de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld, mede gelet op het in beroep uitgebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarbij de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangepast op het onderdeel trillingbelasting en het aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die heeft vastgesteld dat in geen van de aan de schatting ten grondslag liggende functies trilling op de nek en rug voorkomt.
4.2.
Het door appellant in hoger beroep ingebrachte rapport van de bedrijfsarts geeft geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op dit stuk bij rapport van 15 mei 2013 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat er geen aanleiding is om het standpunt van het Uwv over de belastbaarheid te herzien op de onderdelen die de bedrijfsarts heeft voorgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 5 juni 2013 de gronden van het aanvullend beroepschrift bij de rechtbank en de door de bedrijfsarts voorgestelde aanpassingen van de FML besproken. Het standpunt van deze arbeidsdeskundige dat er geen reden is om van het eerder ingenomen standpunt af te wijken, kan worden gevolgd nu hij per onderdeel van de FML waar appellant of de bedrijfsarts een aanpassing heeft voorgesteld, gemotiveerd uiteen heeft gezet dat de belasting op deze items in de voorgehouden functies appellants mogelijkheden niet te boven gaat. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige opgemerkt dat ook in het geval dat uitgegaan zou zijn van de aanpassingen in de FML die de bedrijfsarts heeft voorgesteld, vier van de vijf geselecteerde functies geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid ook dan minder dan 35% bedraagt.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) K. de Jong

JS