ECLI:NL:CRVB:2014:491
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van recht op kinderbijslag door gebrek aan geldige verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor appellante, een Nigeriaanse vrouw die sinds 1995 in Nederland verblijft. Appellante had kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat appellante geen recht had op kinderbijslag voor de periode van het vierde kwartaal 2008 tot en met het vierde kwartaal 2009, maar dat zij wel recht had op kinderbijslag voor het eerste kwartaal van 2010, omdat zij toen met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning had gekregen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht. De Raad onderzocht of appellante op basis van internationaal recht recht had op kinderbijslag, maar concludeerde dat dit niet het geval was. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 5 juli 2013, waarin werd vastgesteld dat het beroep op artikel 8 van het EVRM in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kon slagen. Ook werd opgemerkt dat uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind geen recht op kinderbijslag kan voortvloeien.
De Raad concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die zouden leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, en dat er geen aanleiding was om de Sociale verzekeringsbank (Svb) te veroordelen tot schadevergoeding, aangezien de schade niet was aangetoond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De beslissing werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.