ECLI:NL:CRVB:2014:492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
11-2679 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ouderdomspensioen en toeslag voor partner in verband met niet verzekerde jaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die in hoger beroep ging tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 30 juli 2010. De Svb had appellant een ouderdomspensioen van 36% van het volledige pensioen voor een gehuwde en een toeslag voor zijn partner van 46% van de maximale toeslag toegekend, waarbij de Svb ervan uitging dat appellant niet verzekerd was geweest over een aanzienlijke periode van 32 jaar.

Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat hij voor langere periodes in Nederland had gewoond en gewerkt dan de Svb aannam. Hij overhandigde kopieën van inschrijvingen bij een ziekenfonds ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde dat de Svb, gezien de bijzondere omstandigheden, niet langer kon volhouden dat appellant niet verzekerd was geweest voor de AOW over bepaalde periodes. De Raad concludeerde dat appellant gedurende ongeveer 30 jaar niet verzekerd was voor de AOW, wat leidde tot een korting van 60% op zijn AOW.

De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien en bepaalde dat appellant met ingang van juli 2011 recht heeft op een AOW-pensioen van 40% van het voor hem geldende pensioen en op een toeslag voor zijn partner van 48% van de maximale toeslag. Tevens werd bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht aan appellant moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.

Uitspraak

11/2679 AOW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 april 2011, 11/40 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Appellant is daar niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Bij brief van 8 oktober 2012 heeft de Svb een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 18 oktober 2012. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Ter zitting is het onderzoek wederom geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 19 december 2013. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil of de Svb bij het besluit van
30 juli 2010, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit van 7 december 2010, terecht met ingang van 1 juli 2011 aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft toegekend van 36% van het volledige pensioen voor een gehuwde en een toeslag voor zijn partner van 46% van de maximale toeslag. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant niet verzekerd is geweest over de periode van 1 juli 1961 tot en met 20 januari 1982 en van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2011, in totaal 32 jaar. De partner van appellant is niet verzekerd geweest over de periode van 17 september 1965 tot en met 20 januari 1982 en van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2011, in totaal 27 jaar en
10 maanden. De Svb heeft in het bijzonder overwogen dat enkel het overleggen van kopieën van bewijzen van inschrijving bij een ziekenfonds onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van ingezetenschap of het verrichten van arbeid in Nederland.
1.2. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij voor langere periodes in Nederland heeft gewoond en gewerkt dan in het bestreden besluit is aangenomen. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft appellant nogmaals verwezen naar de door hem overgelegde kopieën van inschrijvingen bij een ziekenfonds.
2.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.2. Vooropgesteld dient te worden dat appellant vanaf het begin van de procedure is gekomen met kopieën van bewijzen van inschrijving bij een ziekenfonds, als ook met andere relevante gegevens. Uit het dossier blijkt dat één van de bewijzen van inschrijving bij een ziekenfonds voor de Svb aanknopingspunt is geweest om appellant verplicht verzekerd te achten vanaf 21 januari 1982.
2.3. Ter zitting is vastgesteld dat de Svb, gelet op deze bijzondere situatie, niet langer bestrijdt dat appellant verzekerd is geweest ingevolge de AOW over de periode van 18 september 1975 tot 25 januari 1976, van mei 1976 tot februari 1977 en vanaf 2 mei 1978 tot 1 juni 1978. Het ontbreken van originele bewijzen van inschrijving wordt appellant niet langer tegengeworpen.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat appellant gedurende, naar beneden afgerond, 30 jaar niet verzekerd is voor de AOW. Dit brengt mee dat de korting op de voor appellant geldende AOW 60% bedraagt. Tevens volgt hieruit dat de partner van appellant gedurende, naar beneden afgerond, 26 jaar niet verzekerd is geweest. Dit brengt mee dat de korting op de voor de partner geldende maximale toeslag 52% bedraagt. De Raad acht het aangewezen in die zin, conform artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien.
3.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 december 2010;
  • vernietigt het besluit van 30 juli 2010;
  • bepaalt dat appellant met ingang van juli 2011 recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW van 40% van het voor hem geldende pensioen en op een toeslag voor zijn partner van 48% van de maximale toeslag;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 153,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.C. Hoogendoorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

HD