ECLI:NL:CRVB:2014:496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfsstatus en internationale verdragsbepalingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan een betrokkene die geen verblijfsvergunning heeft. De betrokkene, geboren in Nigeria, verblijft sinds 2006 in Nederland en heeft een dochter die in 2006 is geboren. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag voor kinderbijslag afgewezen op basis van het feit dat de betrokkene niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De rechtbank Utrecht had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken van de Raad die het koppelingsbeginsel bevestigden.
In hoger beroep heeft de Hoge Raad op 23 november 2012 een eerdere uitspraak van de Raad vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in deze zaak geoordeeld dat de Svb terecht de aanvraag voor kinderbijslag heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat het onderscheid dat in de AKW wordt gemaakt op basis van verblijfsstatus legitiem is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De betrokkene heeft geen recht op kinderbijslag, ook niet op basis van internationale verdragsbepalingen zoals het EVRM of het IVRK. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de Svb geen behandeling behoeft.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kinderen en dat kinderbijslag niet bedoeld is als een sociale voorziening om gezinnen boven het bestaansminimum te houden. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de beslissing van de Svb om geen kinderbijslag te verstrekken aan de betrokkene in stand blijft.