ECLI:NL:CRVB:2014:517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13-3310 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, de enige erfgenaam van zijn overleden vader, tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin een terugvordering van een te hoog uitbetaald bedrag aan AOW-toeslag werd aangekondigd. Appellant heeft op 21 maart 2012 telefonisch contact opgenomen met de Svb en heeft op 14 mei 2012 een bezwaarschrift ingediend tegen het terugvorderingsbesluit. De Svb verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en stelde dat de onduidelijkheid over de bezwaartermijn was veroorzaakt door foutieve rechtsmiddelenvoorlichting van de Svb. Hij betoogde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat, hoewel de Svb foutieve informatie had verstrekt, appellant tijdens het telefonisch contact op 21 maart 2012 was geïnformeerd dat hij binnen zes weken schriftelijk bezwaar moest maken. Dit betekende dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was, en het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 februari 2014.

Uitspraak

13/3310 AOW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2013, 12/5907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is de enige erfgenaam van zijn vader, [naam vader appellant], die op 10 januari 2011 is overleden en die in het genot was van een pensioen in de zin van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met een besluit van 15 maart 2012 (besluit 1) heeft de Svb appellant laten weten dat van hem een bedrag van € 7.277,33 wordt teruggevorderd, omdat aan zijn vader in de periode april 2008 tot en met december 2010 een te hoog bedrag aan toeslag op zijn AOW-pensioen is uitbetaald. Appellant is gemeld dat hij het bedrag binnen zes weken moet terugbetalen. Met een besluit van eveneens 15 maart 2012 (besluit 2) is de hoogte van de toeslag voor elke maand in de periode in geding opnieuw vastgesteld.
1.2. Appellant heeft op 21 maart 2012 telefonisch contact opgenomen met de Svb en heeft op 14 mei 2012 (door de Svb ontvangen op 18 mei 2012) een bezwaarschrift ingediend tegen besluit 1. In de beslissing op bezwaar van 20 september 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet verschoonbare, overschrijding van de bezwaartermijn.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie herhaald hetgeen hij ook in bezwaar en beroep had aangevoerd. In besluit 1 stond vermeld dat hij voor 19 augustus 2011 bezwaar kon maken, terwijl in besluit 2 gemeld werd dat voor 3 april 2012 bezwaar gemaakt moest worden. Dat namens de Svb in het telefonisch onderhoud van 21 maart 2012 gezegd zou zijn dat hij binnen zes weken schriftelijk bezwaar moest maken, kan appellant zich niet herinneren. De onduidelijkheid over de bezwaartermijn is veroorzaakt door de foute rechtsmiddelenvoorlichting van de Svb. De overschrijding van de termijn is daarom verschoonbaar.
3.2.
Hoewel de foutieve rechtsmiddelenvoorlichting van de Svb in de beide besluiten in beginsel zou kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn, ziet de Raad hiertoe in dit geval geen aanleiding. Zo appellant al in verwarring is geraakt door de verschillende, beiden foutieve, data genoemd in de besluiten van 15 maart 2012 is hem tijdens het telefonisch onderhoud van 21 maart 2012, dus ruimschoots binnen de bezwaartermijn, verteld dat hij binnen zes weken schriftelijk bezwaar diende te maken. Dit betekent dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.3.
De rechtbank heeft het bestreden besluit dus op juiste gronden in stand gelaten. De aangevallen uitspraak dient dan ook bevestigd te worden.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.C. Hoogendoorn
ew