ECLI:NL:CRVB:2014:541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
13-189 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van longklachten in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1940 in het toenmalig Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor een toeslag en periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant was erkend als burger-oorlogsslachtoffer vanwege zijn internering tijdens de Japanse bezetting, maar zijn longklachten werden niet aan het oorlogsgeweld toegeschreven.

De Raad heeft vastgesteld dat de Wubo specifiek betrekking heeft op bepaalde oorlogsgebeurtenissen die een burger tijdens de oorlog heeft meegemaakt. De appellant stelde dat zijn longklachten het gevolg waren van de slechte leefomstandigheden tijdens zijn internering en de omstandigheden tijdens zijn repatriëring. Echter, de Raad oordeelde dat de repatriëring en internering niet als één geheel konden worden beschouwd, en dat de longklachten niet in een direct verband stonden met de oorlogsgebeurtenissen.

De Raad baseerde zijn oordeel op de adviezen van geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat de longproblemen van de appellant niet het gevolg waren van de internering, maar eerder het resultaat waren van andere medische omstandigheden. De Raad oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de claims van de appellant ondersteunden. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/189 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 december 2012, kenmerk BZ01507249 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Daar is appellant verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door AT.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 1940 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In november 2011 heeft hij een aanvraag ingediend om een toeslag of periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wubo.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft verweerder appellant erkend als burger-oorlogsslachtoffer. Aanvaard is dat appellant tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd is geweest en dat zijn psychische klachten daarmee in verband staan en tot blijvende invaliditeit hebben geleid. Voor zijn longklachten, heup-, nek- en rugklachten is causaal verband niet aangenomen. Aan appellant zijn een toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden en een drietal vergoedingen toegekend.
1.3.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt voor zover zijn longklachten niet aan het oorlogsgeweld worden toegeschreven. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
In beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
In geschil is het door verweerder ingenomen standpunt dat de longklachten van appellant niet in verband staan met de internering. Appellant heeft aangegeven dat hij door de slechte leefomstandigheden in het kamp erg was verzwakt. In combinatie met de slechte weeromstandigheden tijdens de repatriëring vanuit Nederlands-Indië met de boot, de Nieuw Amsterdam, met name het wachten op brancards in de vrieskou in Engeland en Nederland, heeft dit ertoe geleid dat bij hem longklachten zijn ontstaan. De (gevolgen van de) internering en de repatriëring moeten volgens appellant dan ook als één geheel worden gezien.
2.2.
Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd van een advies van zijn geneeskundig adviseur R.J. Roelofs. Deze arts heeft appellant persoonlijk onderzocht en de gegevens van onder meer de huisarts opgevraagd. Hij is tot de conclusie gekomen dat de longproblemen (COPD) zijn ontstaan kort voor aankomst in Nederland, in de winterkou op de boot. Een verband tussen de longklachten en de kampomstandigheden kan volgens Roelofs niet gelegd worden. Het bezwaar van appellant is om advies voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Deze heeft de bevindingen van Roelofs onderschreven. Daargelaten of het drie keer doormaken van een longontsteking tot COPD kan leiden, appellant heeft de eerste longontsteking ná de internering opgelopen. De longontsteking en daarnaast de hersenvliesontsteking zijn zeer waarschijnlijk het gevolg geweest van de mazeleninfectie die appellant naar eigen zeggen tijdens de bootreis naar Nederland heeft gekregen. Deze infectie houdt geen enkel verband met de oorlogsomstandigheden. De andere longontstekingen zijn, met grote tussenpozen, pas later in zijn leven opgetreden. Het is daarom niet aannemelijk dat de longklachten een rol hebben gespeeld in het ontstaan van COPD, aldus Ohlenschlager.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Tegenover hun adviezen staan geen objectieve medische gegevens die in een andere richting wijzen. Anders dan appellant op indringende wijze naar voren heeft gebracht, biedt de Wubo geen mogelijkheid om de repatriëring als één geheel te beschouwen met de internering. De Wubo ziet op specifieke oorlogsgebeurtenissen die een burger tijdens de oorlog moet hebben meegemaakt. De (slechte omstandigheden tijdens de) repatriëring na de oorlog staat daarmee in een te ver verwijderd verband om als zo’n specifieke oorlogsgebeurtenis te kunnen worden aangemerkt.
2.4.
Het beroep is dus ongegrond.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) M.R. Schuurman

HD