ECLI:NL:CRVB:2014:600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-5613 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van ANW door niet-verzekerd zijn op het moment van overlijden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1959 en woonachtig in Marokko, had een nabestaandenuitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot M.[B.] in 2011. M.[B.] was in Nederland verzekerd geweest, maar op het moment van zijn overlijden was hij niet verzekerd ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat ook ongegrond werd verklaard.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 10 januari 2014 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. van Olffen, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens. De Raad overwoog dat er geen geschil meer bestond over het feit dat M.[B.] op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was, en dat de stelling van appellante dat het besluit van de Svb in strijd was met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) niet kon worden gehonoreerd. De Raad oordeelde dat het beleid van de regelgever om alleen ingezetenen te verzekeren een gerechtvaardigd doel diende.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/5613 ANW
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2012, 11/5449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. van Olffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Namens appellante is verschenen mr. Van Olffen, vergezeld door B.[B.]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren in 1959, woont in Marokko en bezit de Marokkaanse nationaliteit. In 1975 is appellante gehuwd met M.[B.], die geboren is in 1953. M.[B.] heeft in Nederland gewerkt en is na een bedrijfsongeval met behoud van een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Marokko geremigreerd.
1.2. [In] 2011 is M.[B.] in Marokko overleden.
1.3. Vervolgens heeft appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Op deze aanvraag is bij besluit van 31 mei 2011 afwijzend beslist op de grond dat M.[B.] op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was. Appellantes bezwaar hiertegen is bij besluit van 4 oktober 2011 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Namens appellante is hoger beroep ingesteld op verscheidene in het hoger beroepschrift opgenomen gronden.
3.2.
Namens de Svb is ter zitting van de Raad meegedeeld dat de Svb bij besluit van
17 januari 2013 afwijzend heeft beslist op een namens appellante ingediend verzoek om
M.[B.] postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Daartegen is namens appellante bezwaar gemaakt en dit bezwaar is bij besluit van 25 maart 2013 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 25 maart 2013 is geen rechtsmiddel aangewend.
3.3.
Vervolgens is namens appellante te kennen gegeven dat uitsluitend als beroepsgrond wordt gehandhaafd de stelling dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat bij dit besluit een ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt naar woonplaats. Immers, indien M.[B.] op de datum van zijn overlijden in Nederland zou hebben gewoond, zou hij zonder meer verzekerd zijn geweest voor de ANW.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat M.[B.] op het moment van zijn overlijden niet verplicht of vrijwillig verzekerd was ingevolge de ANW of ingevolge de Marokkaanse wettelijke regelingen.
4.2.
Wat betreft het beroep dat namens appellante is gedaan op artikel 14 van het EVRM wordt volstaan met het oordeel dat het streven van de regelgever om terug te gaan naar de oorspronkelijke bedoeling van volksverzekeringen zoals de ANW om alleen ingezetenen te verzekeren, is te kwalificeren als een gerechtvaardigd doel en dat het daartoe door de regelgever gekozen middel, beëindiging van de verzekeringsplicht per 1 januari 2000, geschikt en proportioneel is. Verder wordt verwezen naar ECLI:NL:CRVB:2010:BM6338, waarin een en ander uitvoerig is gemotiveerd.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
De Raad ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) I.J. Penning
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

NW

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par H.J. Simon en présence de I.J. Penning en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 21 février 2014.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas: Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.