In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de korpschef van politie om lunchkosten te vergoeden aan een ambtenaar die een cursus volgde. De appellant, werkzaam als wijkagent, had op 30 en 31 mei 2011 lessen gevolgd op het hoofdbureau van politie te Leiderdorp en had de kosten van zijn lunches gedeclareerd. De korpschef weigerde deze kosten te vergoeden op basis van artikel 13, derde lid, van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten Politie, omdat de appellant in de gelegenheid was om in een bedrijfskantine binnen de politieorganisatie te lunchen.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de vraag beoordeeld of de appellant recht had op vergoeding van de lunchkosten. De Raad oordeelde dat de letterlijke tekst van het Besluit ruimte biedt voor verschillende interpretaties, maar dat een redelijke uitleg inhoudt dat de ambtenaar geen aanspraak kan maken op vergoeding van de lunchcomponent als hij de mogelijkheid heeft om in een rustige ruimte binnen de organisatie te lunchen.
De Raad concludeerde dat er inderdaad een dergelijke ruimte aanwezig was op de cursuslocatie, waar de appellant zijn lunch kon nuttigen. Daarom werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.