ECLI:NL:CRVB:2014:698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen bankrekening en overschrijding van de vermogensgrens
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 februari 1993 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 14 mei 2012 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond verklaarde. Het college had besloten om de bijstand van appellanten met ingang van 27 augustus 2009 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 27 augustus 2009 tot en met 28 februari 2011 terug te vorderen, omdat appellanten een bankrekening hadden verzwegen met een saldo dat de vermogensgrens overschreed.
De Raad stelt vast dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de bankrekening. Appellanten voerden aan dat de bankrekening bekend was bij het college en dat het geld op de rekening niet van hen, maar van hun kinderen was. De Raad oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat het college op de hoogte was van de bankrekening en het saldo. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, omdat de voorwaarden van de WWB zijn nageleefd.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.