ECLI:NL:CRVB:2014:867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ouderdomspensioen op basis van AOW door niet-verzekering ex-echtgenoot
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1945, een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). Appellante heeft nooit in Nederland gewoond, maar haar ex-echtgenoot heeft daar gewerkt en woont daar nog steeds. De Svb heeft op 27 mei 2011 het verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat appellante verzekerd is geweest onder de AOW. Dit besluit werd bevestigd in een beslissing op bezwaar op 9 februari 2012, waarin werd gesteld dat appellante op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko geen recht heeft op een AOW-pensioen, omdat haar ex-echtgenoot niet verzekerd was tijdens hun huwelijk.
De rechtbank Amsterdam heeft op 29 januari 2013 het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 24 januari 2014, waar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het geschil beperkt is tot de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen bewijs heeft geleverd dat haar ex-echtgenoot verzekerd was onder de AOW tijdens hun huwelijk.
De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2014. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.