ECLI:NL:CRVB:2014:867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
13-1186 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ouderdomspensioen op basis van AOW door niet-verzekering ex-echtgenoot

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1945, een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). Appellante heeft nooit in Nederland gewoond, maar haar ex-echtgenoot heeft daar gewerkt en woont daar nog steeds. De Svb heeft op 27 mei 2011 het verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat appellante verzekerd is geweest onder de AOW. Dit besluit werd bevestigd in een beslissing op bezwaar op 9 februari 2012, waarin werd gesteld dat appellante op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko geen recht heeft op een AOW-pensioen, omdat haar ex-echtgenoot niet verzekerd was tijdens hun huwelijk.

De rechtbank Amsterdam heeft op 29 januari 2013 het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 24 januari 2014, waar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het geschil beperkt is tot de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen bewijs heeft geleverd dat haar ex-echtgenoot verzekerd was onder de AOW tijdens hun huwelijk.

De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2014. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

13/1186 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 januari 2013, 12/1548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren in 1945, heeft in december 2010 bij brief aan de Svb verzocht om aan haar een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) toe te kennen. Daarbij heeft appellante gemeld dat zij nooit in Nederland heeft gewoond, maar dat haar ex-echtgenoot in Nederland heeft gewerkt en daar nog steeds woont. Op het aanvraagformulier heeft appellante vermeld dat zij op 25 december 1960 is gehuwd met en op 21 maart 1962 is gescheiden van haar ex-echtgenoot.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2011 heeft de Svb geweigerd aan appellante een ouderdomspensioen krachtens de AOW toe te kennen, omdat niet is gebleken dat appellante verzekerd is geweest ingevolge die wet.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 9 februari 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken dat zij op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het koninkrijk der Nederlanden en het koninkrijk Marokko (Verdrag) recht heeft op een ouderdomspensioen, omdat de
ex-echtgenoot niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW gedurende zijn huwelijk met appellante.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd dat haar ex-echtgenoot in Nederland heeft gewerkt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu appellante heeft meegedeeld dat zij nimmer in Nederland heeft gewoond of gewerkt is het geschil tussen partijen beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante op grond van het Verdrag geen recht heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de AOW.
4.2.
Op grond van artikel 21 van het Verdrag kunnen tijdvakken gelegen voor
1 november 2004, waarin de echtgenoot gedurende het huwelijk verplicht verzekerd was ingevolge de AOW en de echtgenote in Marokko woonde, voor de echtgenote onder bepaalde voorwaarden als verzekerde periode voor de AOW aangemerkt worden.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat haar ex-echtgenoot in Nederland heeft gewerkt en hier ook thans nog woont. De Svb heeft op grond van de beschikbare gegevens over de
ex-echtgenoot van appellante vastgesteld dat hij voor 1968 niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW. In 1968 was appellante al gescheiden van haar ex-echtgenoot, zodat tijdvakken vanaf dat moment niet als verzekerde tijdvakken voor appellante aangemerkt kunnen worden. Appellante heeft voorts geen gegevens aangedragen waaruit zou kunnen blijken dat haar ex-echtgenoot ook tijdens zijn huwelijk met haar verzekerd is geweest ingevolge de AOW. Derhalve moet geconcludeerd worden dat de Svb terecht heeft geweigerd een ouderdomspensioen aan appellante toe te kennen.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
JvC

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de I.J. Penning en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 7 mars 2014.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas: Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.