ECLI:NL:CRVB:2015:1030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-6206 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld wegens pijn- en vermoeidheidsklachten. Appellant, die als verwarmingsmonteur werkte, had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na een periode van ziekte. De verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant op 24 mei 2012 onderzocht en op basis van dit onderzoek zijn beperkingen vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk, maar wel geschikt voor andere passende functies, wat resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van 26,73%. De aanvraag voor de WIA-uitkering werd op 3 juli 2012 afgewezen.

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na dossierstudie geen aanleiding gezien om de FML te wijzigen, en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies aangepast, maar de mate van arbeidsongeschiktheid bleef onder de 35%. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 6 december 2012.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding correct had ingeschat. De rechtbank vond dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant niet hadden gemist. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling kon ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6206 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 oktober 2013, 13/255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat, hoger beroep ingesteld. De opvolgend gemachtigde, mr. A.C. Scheepers, heeft een aanvullend beroepschrift ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verwarmingsmonteur voor 32 uur per week. Hij heeft zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet met ingang van 23 juli 2010 ziek gemeld wegens pijn- en vermoeidheidsklachten. Naar aanleiding van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht op 24 mei 2012 en de beperkingen vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juni 2012. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 26,73%. Bij besluit van 3 juli 2012 is de aanvraag om WIA-uitkering met ingang van 25 juli 2012 afgewezen.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen en dat zijn arbeidsmogelijkheden niet correct zijn beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 27 november 2012 na dossierstudie geen aanleiding gezien de FML te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 december 2012 de geselecteerde functies gewijzigd, maar vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bedraagt. Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen op de datum in geding niet onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd dan wel dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd op grond waarvan de geduide functies voor appellant als passend kunnen worden aangemerkt.
3. In hoger beroep is herhaald dat de fysieke en psychische beperkingen van appellant zijn onderschat en dat hij medisch gezien niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het beschreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. De in beroep overgelegde informatie bevat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in essentie geen nieuwe informatie. Met de psychische problematiek is voldoende rekening gehouden bij de vaststelling van de beperkingen in de FML. Appellant is onder meer aangewezen geacht op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Ten aanzien van de fysieke klachten zijn eveneens geen medische stukken ingezonden waaruit blijkt dat de verzekeringsartsen verdergaande beperkingen hadden moeten opnemen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt slechts een herhaling van de gronden van het beroep. Hierin zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.2.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies kan eveneens het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd heeft waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Hetgeen is aangevoerd in hoger beroep geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) B. Fotchind

NK