ECLI:NL:CRVB:2015:1033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-6216 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich met rugklachten ziek had gemeld, had op 9 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk, maar geschikt voor andere passende functies, met een verlies aan verdiencapaciteit van 18,65%. Het Uwv wees de aanvraag af op 25 september 2012.

Appellant ging in bezwaar, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen door rugklachten ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep voerde een herbeoordeling uit en stelde de beperkingen bij, maar concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreef. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector meegewogen. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn rugklachten. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, evenals de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

13/6216 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2013, 13/935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Voor appellant is
mr. Vaessen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] in een broodfabriek. Hij heeft zich met ingang van 6 oktober 2010 met rugklachten ziek gemeld. Naar aanleiding van de aanvraag op 9 juli 2012 om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en de beperkingen vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 september 2012. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies, op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 18,65%. Bij besluit van 25 september 2012 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om WIA-uitkering met ingang van 3 oktober 2012 afgewezen.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is vanwege zijn rugklachten dan door het Uwv is aangenomen en dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. Bovendien moet hij therapieën volgen, waardoor hij geen 40 uur kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en appellant onderzocht. Blijkens zijn rapport van 29 november 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de beperkingen van appellant in de FML van 29 november 2012 aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de schatting gebaseerd op deels andere functies, maar vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bedraagt. Bij beslissing op bezwaar van 17 januari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en zijn bevindingen voldoende gemotiveerd heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 3 december 2012, 11 maart 2013 en 22 juli 2013 voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies, gelet op de medische beperkingen van appellant, geschikt kunnen worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Hij is van mening dat hij met name vanwege zijn rugklachten niet in staat is de functies wikkelaar
(sbc-code 267050) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) te vervullen nu van een daadwerkelijke onderbreking van het zitten in deze functies geen sprake is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de rugklachten van appellant rekening gehouden en hiertoe aanvullende beperkingen ten aanzien van buigen en traplopen opgenomen. De als myogeen geduide lage rugklachten hebben de verzekeringsarts geen aanleiding gegeven een beperking op te nemen ten aanzien van het zitten tijdens het werk. De stelling van appellant dat zijn rugklachten ernstig zijn en niet alleen als myogene klachten moeten worden benoemd heeft appellant ook in hoger beroep niet met objectieve medische stukken onderbouwd. Met de psychische problematiek is voldoende rekening gehouden door beperkingen op te nemen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. In het rapport van 6 december 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog eens bevestigd dat appellant kampt met een aanpassingsstoornis met depressieve klachten, maar dat van een ernstige depressie met evident initiatiefverlies bij appellant geen sprake is. Appellant kan dan ook niet worden gevolgd in zijn eigen opvatting dat hij door aandriftverlies niet in staat is om een hoog handelingstempo in arbeid te realiseren.
4.2.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de functie wikkelaar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de nadere reactie van 10 december 2013 erop gewezen dat in de functiebelasting expliciet wordt genoemd dat vertreden mogelijk is en dat daarnaast elk werkuur 2 maal ongeveer 1 minuut gelopen én elk werkuur 2 maal ongeveer
1. minuut gestaan wordt. Uit de functiebelasting productiemedewerker industrie blijkt dat tijdens 2 werkuren 2 maal ongeveer 5 minuten wordt gestaan (bij het vullen van sorteerbakjes) en tijdens 6 werkuren 2 maal ongeveer 1 minuut wordt gelopen (bijv. ophalen printplaten, het plaatsen printplaten in de machine). Er is dan sprake van een andere activiteit waardoor het zitten wordt onderbroken. De arbeidsdeskundig analist heeft deze onderbreking van het zitten -conform het interpretatiekader- als substantieel gescoord. Daarom is er ook geen signalering op dit aspect. De belasting valt binnen de mogelijkheden van appellant. Met de rechtbank kan worden geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) B. Fotchind

NK