ECLI:NL:CRVB:2015:1037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfsstatus en internationale rechten
Op 3 april 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die kinderbijslag had aangevraagd op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant, die met zijn gezin in 2006 vanuit Irak naar Nederland was gekomen, op grond van zijn verblijfsstatus niet verzekerd was voor de AKW. De appellant had een verblijfsvergunning gehad van 2 april 2007 tot 27 mei 2010, maar na deze periode was hij niet meer verzekerd. De Raad voor de Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar van 18 januari 2013, waarbij verwezen werd naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep zelf.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onthouden van kinderbijslag in strijd was met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) in samenhang met artikel 8 van het EVRM, en met het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De Raad oordeelde echter dat er geen schrijnende omstandigheden waren die zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, dat vereist dat men verzekerd is voor de AKW om recht te hebben op kinderbijslag. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht en dat er geen basis was om de Svb te veroordelen tot schadevergoeding.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.