ECLI:NL:CRVB:2015:1039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfsstatus en internationale verdragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die vermoedelijk de Burundische nationaliteit heeft en sinds 2004 in Nederland verblijft. Appellante had op 12 juni 2012 kinderbijslag aangevraagd op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij op grond van haar verblijfsstatus niet verzekerd was voor de AKW. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar op 23 april 2013, waarbij verwezen werd naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het onthouden van kinderbijslag in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) in samenhang met artikel 8 van het EVRM, en met andere internationale verdragen. De Raad oordeelde echter dat er geen schrijnende omstandigheden zijn die zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, dat vereist dat men verzekerd is voor de AKW om recht te hebben op kinderbijslag.
De Raad bevestigde dat appellante geen recht kan ontlenen aan het nationale recht en dat er geen basis is om te concluderen dat het internationale recht haar recht op kinderbijslag zou waarborgen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door T.L. de Vries, met S. Aaliouli als griffier.