ECLI:NL:CRVB:2015:1042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-1934 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door appellante, die zich kon verenigen met een nieuwe beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 2 december 2014 was genomen. De Raad overwoog dat er tussen partijen geen inhoudelijk geschil meer bestond, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2014 was appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.W. van de Wege, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door V.A.R. Kali. Na de nieuwe beslissing op bezwaar heeft appellante aan de Raad laten weten dat zij zich kon verenigen met dit besluit en aanspraak maakte op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en het griffierecht.

De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De kosten werden begroot op € 980,- voor rechtsbijstand in bezwaar, € 980,- voor beroep, en € 980,- voor hoger beroep, plus € 31,34 voor reiskosten. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.971,34, en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 160,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/1934 WWAJ
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 maart 2013, 12/3914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. J.W. van de Wege, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft op 2 december 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 30 december 2014 is namens appellante aan de Raad bericht dat zij zich kan verenigen met het besluit van 2 december 2014 en dat zij aanspraak maakt op een veroordeling van het Uwv in de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, beroep en in hoger beroep, alsmede het betaalde griffierecht.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad overweegt dat, nu er tussen partijen geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat, het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van proces-belang.
2. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 980,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, alsmede op € 31,34 voor gemaakte reiskosten van appellante in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.971,34,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) B. Fotchind

NK