ECLI:NL:CRVB:2015:1043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-2972 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld vanwege knie- en migraineklachten, alsook psychische klachten. Appellante was tot 9 maart 2011 werkzaam als tuinbouwmedewerkster en ontving op 21 mei 2012 een ZW-uitkering. Na een onderzoek door de verzekeringsarts op 26 september 2012, werd geconcludeerd dat appellante geen medische belemmeringen meer had om haar werk te verrichten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot daarop dat appellante met ingang van 27 september 2012 geen recht meer had op ziekengeld.

Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist was. Appellante voerde aan dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsartsen alle door haar ingebrachte medische informatie hadden beoordeeld en gemotiveerd hadden aangegeven waarom deze informatie niet leidde tot een ander oordeel.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen overtuigend hadden gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen in staat was haar eigen werk te verrichten. De Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding gaf om het eerdere oordeel van de verzekeringsartsen te herzien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

13/2972 ZW
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 april 2013, 12/11660 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Namens appellante zijn nadere medische stukken ingediend, waarop door het Uwv onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Vervolgens is namens appellante nog een nader medisch stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.M.M. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is tot 9 maart 2011 werkzaam geweest als tuinbouwmedewerkster. Op
21 mei 2012 heeft zij zich vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld vanwege knie- en migraineklachten, en psychische klachten. Naar aanleiding hiervan is aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Appellante is op 26 september 2012 door de verzekeringsarts onderzocht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de beperkingen die bij onderzoek kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn verminderd dat er voor appellante geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestaat om haar werk als tuinbouwmedewerkster te verrichten. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2012 vastgesteld dat met ingang van 27 september 2012 geen recht meer bestaat op ziekengeld.
1.3.
Bij besluit van 19 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 september 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Ten aanzien van de in bezwaar door appellante overgelegde medische informatie van de huisarts, de neuroloog, en i-psy volgt de rechtbank het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de overgelegde medische informatie blijkt niet dat appellante door objectieve medische afwijkingen ongeschikt is voor haar arbeid. Een ziekteverzuim van eens per week of eens per twee weken is een aanvaardbare verhoogde kans op ziekteverzuim. Ten aanzien van de in beroep door appellante overgelegde medische informatie van i-psy en de apotheek heeft de rechtbank overwogen dat de inhoud van deze informatie al bekend was en al is meegenomen in de beoordeling. Tot slot heeft de rechtbank opgemerkt dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende blijkt dat hij alle door appellante naar voren gebrachte klachten heeft beoordeeld. Daarbij is voor de beoordeling of appellante al dan niet geschikt is te achten voor haar arbeid beslissend of de klachten van appellante kunnen worden geobjectiveerd en niet zozeer de onderlinge samenhang van de klachten. Zo is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellante met ingang van 27 september 2012 in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante - samengevat - haar standpunt herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Als gevolg van de depressie, de bijwerkingen van de medicatie, de lichamelijke klachten en de migraineklachten acht zij zich niet in staat met ingang van 27 september 2012 het eigen werk te verrichten. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante medische informatie overgelegd afkomstig van huisarts W.K. Ramlal, van orthopedisch chirurg
P. van der Zwaal, en van i-psy.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Voor de medische beoordeling worden het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank onderschreven. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 26 september 2012, 16 november 2012 en 11 juli 2013 is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom zij met deze beperkingen in staat wordt geacht haar arbeid te verrichten. Uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante alle door haar naar voren gebrachte klachten hebben beoordeeld. Voorts zijn zij ingegaan op alle door haar overgelegde medische informatie en hebben zij gemotiveerd te kennen gegeven waarom die informatie niet leidt tot een ander oordeel.
4.2.
Ten aanzien van de in hoger beroep door appellante overgelegde medische informatie wordt geoordeeld dat deze informatie evenmin aanleiding geeft om het medische oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Volgens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 januari 2015 blijkt uit de informatie van de orthopedisch chirurg dat de knieklachten het gevolg zijn van een patellofemoraal pijnsyndroom. Er worden geen ernstige afwijkingen met betrekking tot deze klachten vastgesteld. Voorts blijkt uit de stukken van de huisarts dat deze appellante rond de datum in geding heeft onderzocht en daarbij heeft vastgesteld dat appellante, hoewel zij last had van haar knie, deze goed kon bewegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze stukken geen aanleiding gezien om zijn standpunt aangaande de geschiktheid van appellante voor haar werk te wijzigen. De Raad ziet geen reden om deze beoordeling voor onjuist te houden. Ook het in hoger beroep overgelegde stuk afkomstig van i-psy geeft geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dit stuk ziet niet op de datum in geding.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellante met ingang van
27 september 2012 weer geschikt is voor haar arbeid. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM