Uitspraak
24 april 2013, 12/11660 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld vanwege knie- en migraineklachten, alsook psychische klachten. Appellante was tot 9 maart 2011 werkzaam als tuinbouwmedewerkster en ontving op 21 mei 2012 een ZW-uitkering. Na een onderzoek door de verzekeringsarts op 26 september 2012, werd geconcludeerd dat appellante geen medische belemmeringen meer had om haar werk te verrichten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot daarop dat appellante met ingang van 27 september 2012 geen recht meer had op ziekengeld.
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist was. Appellante voerde aan dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsartsen alle door haar ingebrachte medische informatie hadden beoordeeld en gemotiveerd hadden aangegeven waarom deze informatie niet leidde tot een ander oordeel.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen overtuigend hadden gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen in staat was haar eigen werk te verrichten. De Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding gaf om het eerdere oordeel van de verzekeringsartsen te herzien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.