ECLI:NL:CRVB:2015:1046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-3993 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-loonaanvullingsuitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die sinds 1 oktober 2009 in aanmerking kwam voor een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 4 oktober 2011 vastgesteld dat appellant vanaf 5 december 2011 geen recht meer had op de uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2013 in een eerdere uitspraak bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 20 februari 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R. Küçükünal, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door M.W.L. Clemens. Appellant voerde aan dat zijn psychische beperkingen, met name door paniekaanvallen, door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Hij overhandigde nadere medische informatie ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank had eerder de bevindingen van de onafhankelijke deskundige, oogarts G.A. Bakker, gevolgd, die concludeerde dat appellant in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn psychische klachten en zichtproblemen, in staat moest worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, zoals productiemedewerker en inpakker. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3993 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2013, 12/1411 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 oktober 2009 in aanmerking gebracht voor een
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met ingang van 1 september 2011 heeft appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf
5 december 2011 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
In beroep heeft oogarts G.A. Bakker als onafhankelijk deskundige op verzoek van de rechtbank een rapport uitgebracht over de zichtproblemen van appellant op de datum in geding. De deskundige stelt dat het rechteroog volkomen normaal is en dat de lage gezichtsscherpte niet te verklaren is. Bij het linkeroog stelt hij dat met een adequate correctie een gezichtsscherpte tot mogelijk 0.7 valt te verwachten. De deskundige concludeert dat het voor appellant mogelijk is met zijn zichtvermogen normaal te functioneren. Activiteiten als het bedienen van machines, het indrukken van knoppen en inpakwerkzaamheden hoeven geen problemen voor appellant op te leveren. Slechts indien er heel hoge eisen worden gesteld, zoals bij het kijken door een stereoscoop of microscoop of wanneer geringe niveauverschillen moeten worden waargenomen, zou dat problemen kunnen opleveren. De deskundige acht appellant in staat om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om af te wijken van het in vaste rechtspraak besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. De rechtbank heeft wat betreft de oogklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen beslissende betekenis toegekend aan het rapport van de deskundige. Voorts ziet de rechtbank geen reden om de bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de psychische klachten en schouderklachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden.
2.2.
Ten slotte is de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, van oordeel dat appellant met de voor hem vastgestelde belastbaarheid in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant naar behoren zijn gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn psychische beperkingen, met name als gevolg van zijn paniekaanvallen, hebben onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere medische informatie overgelegd. Voorts stelt appellant dat hij vanwege zijn zichtproblemen niet in staat is alle geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad verenigt zich met hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit en onderschrijft daartoe de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met betrekking tot de psychische klachten van appellant heeft de rechtbank terecht overwogen geen reden te zien om de bevindingen van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt van een zorgvuldig en volledig onderzoek. Voorts is in deze rapporten inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd uiteengezet welke psychische beperkingen appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellant gericht tegen deze vaststelling niet slagen. De in hoger beroep overgelegde brief van Esens GGZ van 1 augustus 2013 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Met juistheid heeft het Uwv in verweer erop gewezen dat met de inhoud van deze brief in de besluitvorming reeds rekening is gehouden gelet op de brief van Esens GGZ van
9 december 2011.
4.3.
De overige in hoger beroep door appellant overgelegde stukken geven evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Deze stukken zien niet op de datum in geding.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (printmonteur conventioneel I) (SBC-code 111180), inpakker (inpakker koekjes) (SBC-code 111190), en medewerker tuinbouw (steksteker) (SBC-code 111010). De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover . De Raad voegt daaraan toe dat, in tegenstelling tot hetgeen appellant hierover betoogt, ook uit het deskundigenoordeel volgt dat appellant in staat kan worden geacht om deze functies te vervullen.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM