ECLI:NL:CRVB:2015:1053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
12-3725 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant, die sinds 2 september 2009 arbeidsongeschikt is door spanningsklachten, rugklachten en diabetes, had in 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechtbank geen rekening had gehouden met eerdere medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet. De Raad concludeerde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de lichamelijke en psychische klachten van appellant en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant medisch meer beperkt was dan aangenomen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 31 augustus 2011 niet recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

12/3725 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
23 mei 2012, 12/272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft het Uwv bij brief van
28 november 2014 nog enige vragen van de Raad beantwoord. Mr. Van der Kleij heeft bij brief van 9 februari 2015 daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van der Kleij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van Dalfsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 2 september 2009 uitgevallen voor zijn werk als conciërge in verband met spanningsklachten, rugklachten en ontregelde diabetes mellitus. Naar aanleiding van een in mei 2011 ingediende aanvraag heeft vervolgens een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft in zijn rapport meegewogen dat appellant in 1992 een ernstig motorongeval heeft meegemaakt en dat het aannemelijk is dat appellant daardoor nog lichamelijke klachten ervaart. Bij het onderzoek heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen gevonden voor stoornissen in concentreren, verdelen van aandacht of geheugen. Wel is appellant beperkt geacht ten aanzien van fysiek zwaar werk, flexibiliteit, veelvuldig werken onder deadlines en productiepieken en conflicthantering. Rekening houdend met de uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarna is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt is voor een aantal andere functies, waarna het verlies aan verdiencapaciteit in die functies is vastgesteld op 11,73%.
1.2.
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij per
31 augustus 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.3.
De bezwaarverzekeringsarts is in een rapport van 14 december 2011 tot de conclusie gekomen dat er geen medische redenen zijn om af wijken van het standpunt zoals dat is ingenomen door de verzekeringsarts.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 23 december 2011 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant een brief overgelegd van de behandelend zenuwarts/psychiater B. Busard van 8 maart 2012.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant per 31 augustus 2011. Bij dat onderzoek is rekening gehouden met de energetische belastbaarheid van appellant, terwijl appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook de ingebrachte brief van de psychiater biedt daarvoor geen aanknopingspunt. De psychiater concludeert dat er aanwijzingen zijn voor een functionele stoornis, die kan worden behandeld met hulp van een haptonoom en gesprekken met een verpleegkundige, maar niet van een fysieke stoornis. Tot slot is overwogen dat de verzekeringskundige beoordelingen die plaatsvinden in het kader van de Wet WIA en de Ziektewet van elkaar verschillen, omdat de beoordelingen die in het kader van die wetten plaatsvinden niet dezelfde zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is, met name in de rubriek persoonlijk functioneren in de FML. Verder is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen consequentie heeft verbonden aan de medische beoordeling die in het kader van de Ziektewet heeft plaatsgevonden, aangezien de toen aangenomen beperkingen ook gelden op de datum in geding. Tevens is erop gewezen dat de in beroep ingebrachte informatie van de behandelend psychiater aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en daarom is gevraagd om onderzoek door een deskundige. Tot slot is aangevoerd dat appellant niet in staat is om aan de arbeidskundige voorwaarden te voldoen, aangezien het volgen van opleidingen vereist is en appellant dit niet kan door geheugenproblemen en beperkingen in het persoonlijk functioneren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 augustus 2011 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de toen voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid in verband met zijn lichamelijke en psychische klachten.
4.2.
In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hij op de datum in geding medisch meer beperkt is dan is aangenomen in de FML. Met de lichamelijke klachten van appellant is in de FML in voldoende mate rekening gehouden. Ook de energetische beperkingen zijn daarbij betrokken. Ten aanzien van de psychische klachten moet vastgesteld worden dat uit het rapport van zenuwarts/psychiater Busard geen objectiveerbare medische gegevens blijken die aanleiding geven meer beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren van appellant aan te nemen. Met name kan daarin geen grondslag worden gevonden voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van concentreren, geheugen of aandacht verdelen. Verder zijn in hoger beroep ook geen nieuwe medische gegevens overgelegd. De overwegingen van de rechtbank ter zake van de vastgestelde beperkingen worden daarom volledig onderschreven en overgenomen. Hieruit volgt tevens dat het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen niet ingewilligd wordt, aangezien de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen ontbreekt.
4.3.
Ten aanzien van de medische beoordeling die in het kader van de Ziektewet heeft plaatsgevonden heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat die beoordeling is gericht op de vraag of er voor een betrokkene re-integratiemogelijkheden zijn, terwijl de beoordeling in het kader van de Wet WIA is gericht op geschiktheid voor betaalde arbeid, al dan niet in de eigen functie.
4.4.
Met betrekking tot de medische geschiktheid van de geduide functies is door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat appellant ondanks de voor hem vastgestelde beperkingen in staat kan worden geacht deze functies te vervullen. Verder moet appellant ook in staat worden geacht de voor enkele van die functies vereiste aanvullende (interne) opleidingen, gericht op het goed vervullen van die functies, te volgen en te volbrengen.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

NK