ECLI:NL:CRVB:2015:1053
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant, die sinds 2 september 2009 arbeidsongeschikt is door spanningsklachten, rugklachten en diabetes, had in 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechtbank geen rekening had gehouden met eerdere medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet. De Raad concludeerde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de lichamelijke en psychische klachten van appellant en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant medisch meer beperkt was dan aangenomen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 31 augustus 2011 niet recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.