ECLI:NL:CRVB:2015:1058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-2938 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na WAO-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zich op 25 november 2010 ziek gemeld en kreeg een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 11 juni 2012, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid, gebaseerd op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen. Hij verwees naar een schrijven van zijn psychiater, waarin ernstige psychische klachten werden geschetst. Het Uwv verdedigde echter de beëindiging van de uitkering door te verwijzen naar rapporten van verzekeringsartsen, die concludeerden dat appellant op de datum in geding in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad overwoog dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen. De gegevens van de psychiater betroffen een latere opname en waren niet relevant voor de beoordeling op de datum van de beëindiging van de uitkering. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

13/2938 ZW
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 april 2013, 12/4147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep aangetekend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Namens appellant is
mr. J.A.M.B. Amting, advocaat, verschenen vergezeld door appellants zoon, [naam zoon]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als chef corveedienst gedurende 36 uur per week. Met ingang van 25 november 2003 is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk per 22 mei 2007 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2.
Appellant heeft zich op 25 november 2010, vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld. Hierop is appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het Uwv deze ZW-uitkering met ingang van
11 juni 2012 beëindigd omdat appellant met ingang van deze datum weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid, te weten één van de destijds in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. Bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hierbij overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Appellant heeft geen medische gegevens aangeleverd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij, gelet op zijn medische situatie, niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling gehandhaafd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Hij stelt ernstige psychische beperkingen te hebben waardoor de geselecteerde functies niet passend zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op het gestelde in het schrijven van 6 augustus 2013 van A.J.M. de Ridder, psychiater.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 oktober 2012 en 30 augustus 2013 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Zoals reeds vaker is overwogen gaat het daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat voldoende is wanneer de hersteldmelding wordt gedragen door een geschiktheid voor tenminste één van de destijds geselecteerde functies. Het vorenstaande betekent dat als maatstaf dient te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies zoals die voor betrokkene in het kader van de WAO-beoordeling per 22 mei 2007 als geschikt zijn aangemerkt. Bij deze beoordeling zijn voor appellant de functies, productiemedewerker voedingsmiddelen industrie, productiemedewerker metaal en elektro-industrie en medewerker tuinbouw geselecteerd. In dit geding staat de vraag centraal of de belastbaarheid van appellant op 11 juni 2012 zodanig was, dat hij (weer) in staat was ten minste één van deze functies te vervullen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van appellant bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en de inlichtingen, verkregen van de huisarts en de behandelend psychiater, bij de beoordeling betrokken. In het rapport van 1 oktober 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en op inzichtelijke wijze onderbouwd geen noodzaak te zien om van het oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was appellant op 11 juni 2012 in staat één van de geselecteerde functies te verrichten.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen reden om aan de juistheid van de door het Uwv overgenomen conclusie van de verzekeringsartsen te twijfelen. De gegevens van De Ridder betreffen met name een opname van appellant vanaf
1 februari 2013 en hebben dus geen betrekking op de datum in geding. De Raad stelt zich achter de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2013 waarin er op wordt gewezen dat appellant al jaren bekend is met psychische klachten maar dat op de datum in geding er geen aanwijzingen bestonden voor een ernstige, depressieve stoornis of psychose dan wel psychotische stoornis. Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang 11 juni 2012 heeft beëindigd.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 heeft het Uwv appellant met ingang van 11 juni 2012 terecht (verder) uitkering ingevolge de ZW geweigerd. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM