ECLI:NL:CRVB:2015:1058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na WAO-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zich op 25 november 2010 ziek gemeld en kreeg een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 11 juni 2012, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid, gebaseerd op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen. Hij verwees naar een schrijven van zijn psychiater, waarin ernstige psychische klachten werden geschetst. Het Uwv verdedigde echter de beëindiging van de uitkering door te verwijzen naar rapporten van verzekeringsartsen, die concludeerden dat appellant op de datum in geding in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad overwoog dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen. De gegevens van de psychiater betroffen een latere opname en waren niet relevant voor de beoordeling op de datum van de beëindiging van de uitkering. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.