ECLI:NL:CRVB:2015:106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 12 september 2013 haar beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand liet. Appellante, die sinds 1 januari 2008 werkzaam was, heeft haar werkzaamheden gestaakt op 30 maart 2009 vanwege diverse medische klachten. Na een periode van ziekte en hersteldverklaring, heeft het Uwv in 2012 vastgesteld dat appellante geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet correct zijn beoordeeld en dat er geen rekening is gehouden met haar medische situatie. Ze betwist de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies en stelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor het bestreden besluit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts voldoende was en dat de geselecteerde functies adequaat waren gemotiveerd. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst in twijfel trekken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies overtuigend was gemotiveerd door de arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.