ECLI:NL:CRVB:2015:106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-5706 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 12 september 2013 haar beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand liet. Appellante, die sinds 1 januari 2008 werkzaam was, heeft haar werkzaamheden gestaakt op 30 maart 2009 vanwege diverse medische klachten. Na een periode van ziekte en hersteldverklaring, heeft het Uwv in 2012 vastgesteld dat appellante geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet correct zijn beoordeeld en dat er geen rekening is gehouden met haar medische situatie. Ze betwist de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies en stelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor het bestreden besluit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts voldoende was en dat de geselecteerde functies adequaat waren gemotiveerd. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst in twijfel trekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies overtuigend was gemotiveerd door de arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5706 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 september 2013, 13/230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van Delft, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellante is verschenen met bijstand van haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk vanaf 1 januari 2008 werkzaam geweest als [naam functie] gedurende 32 uur per week. Zij heeft deze werkzaamheden gestaakt op 30 maart 2009 in verband met de schouderklachten, knieklachten, hand- en polsklachten. Per 19 maart 2010 is appellante in het kader van de Ziektewet (ZW) hersteld verklaard en vervolgens is haar een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. In verband met toegenomen klachten is haar met ingang van 7 juni 2010 wederom een ZW-uitkering toegekend. Na ommekomst van de voor appellante geldende wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 3 mei 2012 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 4 juni 2012 - de datum in geding - minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 29 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, nu het Uwv eerst in beroep het bestreden besluit van een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing heeft voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen. Zij is van mening dat haar beperkingen onvoldoende bij de medische beoordeling en het selecteren van de functies betrokken zijn en dat ten onrechte geen urenbeperking tot 30 uur is aangenomen. Ten onrechte is ook geen informatie bij de behandelend sector ingewonnen door de verzekeringsarts, immers over de specialistische behandeling van haar linkerhand is niets bij deze verzekeringsarts terug te vinden. Ten onrechte is niet de mediaan van de vijf geselecteerde functies gebruikt. Ten onrechte is de functie keukenverkoper (SBC-code 517061) geselecteerd. In die functie is ruimtelijk inzicht vereist waarover zij niet beschikt. Bovendien moet zij in deze functie zwaarder tillen dan 1,5 kilo en boven schouderhoogte werken. De functie receptionist hotel (SBC-code 515202) is niet geschikt omdat appellante te lang zal moeten staan. De functie baliemedewerker (SBC-code 315150) is ongeschikt omdat er boven schouderhoogte moet worden gewerkt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar en beroep nader omschreven medische beperkingen van appellante, zoals deze uiteindelijk zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 juni 2013, een toereikende medische grondslag voor het bestreden besluit is verkregen. In hoger beroep heeft appellante geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van in deze FML vastgestelde functionele mogelijkheden.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies uiteindelijk overtuigend is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ook de in hoger beroep naar voren gebrachte bezwaren tegen de geselecteerde functies volgt de Raad niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend uiteengezet dat de geselecteerde functies geen bezwaren ontmoeten. Hiermee is voldaan aan de voorwaarde dat aan de schatting ten minste drie functies ten grondslag liggen als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. In onderdeel b van artikel 10, eerste lid, is aangegeven welk loon bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gehanteerd: het loon van de middelste van de drie in artikel 9, onderdeel a, bedoelde functies, het zogenoemde mediane uurloon. Het hoger beroep slaagt op dit punt evenmin.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

QH