ECLI:NL:CRVB:2015:1068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en inlichtingenverplichting in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor appellanten, die sinds 12 oktober 2009 bijstand ontvingen. Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal heeft op basis van een anonieme tip, waarin werd gesuggereerd dat appellant een eigen bedrijf in paranormale activiteiten runt, besloten om de bijstand per 12 november 2012 in te trekken. Dit besluit werd later door het college in een bestreden besluit van 22 april 2013 ongegrond verklaard, met de stelling dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van inkomsten en het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij betwistten dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden. De Raad benadrukte dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rustte.
De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat appellanten inkomsten hadden gegenereerd uit hun activiteiten. De onderzoeksbevindingen waren te summier en boden geen concrete aanknopingspunten voor de beschuldigingen van het college. Daarom werd het hoger beroep van appellanten gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van 29 november 2012 herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellanten, die in totaal € 2.450,- bedroegen, en werd het griffierecht van € 160,- vergoed.