ECLI:NL:CRVB:2015:107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-4063 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na verkeersongeluk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had zich na een verkeersongeluk op 24 april 2009 ziek gemeld voor haar werk als activiteitenbegeleider. Het Uwv stelde bij besluit van 20 december 2011 vast dat appellante met ingang van 30 december 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 20 juni 2012. In beroep heeft appellante medische rapporten ingediend, maar de rechtbank volgde het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de hoger beroepsgronden voornamelijk herhalingen zijn van eerdere gronden en dat de rechtbank terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevolgd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen te herzien en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

13/4063 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 juni 2013, 12/2209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Apellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 24 april 2009 na een haar overkomen verkeersongeluk ziek gemeld voor haar werk als activiteitenbegeleider dat zij 15 uur per week verrichtte.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat zij met ingang van 30 december 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 mei 2012 naar aanleiding van appellantes bezwaar tegen dit besluit gemotiveerd dat er geen sprake is van een beperking om medische redenen van het aantal door appellante te werken uren per datum in geding en hij heeft de eerder door de primaire verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gehandhaafd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 juni 2012 de eerder ter bepaling van appellantes mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies niet passend geacht en de vaststelling van het verlies van appellante’s verdiencapaciteit gebaseerd op de reservefuncties. Dit resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van 32,3%.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 december 2011 is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 20 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante medische expertiserapporten ingezonden die in het kader van de na het verkeersongeluk lopende letselschadezaak zijn uitgebracht: een rapport van
16 januari 2013 van registerpsycholoog dr. J. Bruins met betrekking tot een neuropsychologisch onderzoek en een rapport van 20 februari 2013 van het Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij geen aanleiding heeft om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden is om een urenbeperking vast te stellen niet te volgen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek, omdat geen rekening is gehouden met de medische deskundigenexpertises die door haar in beroep in het geding zijn gebracht. Zij meent dat ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de neuropsychologe in haar rapport van 16 januari 2013 heeft vermeld dat haar klachten toenemen en haar prestaties aanzienlijk verminderen door pijn en vermoeidheid die na verloop van tijd in de onderzoekssituatie optreden. Tevens heeft zij verwezen naar een brief van haar medisch adviseur van 17 juni 2013 waarin wordt geconcludeerd dat er bij het neuropsychologisch onderzoek stoornissen geobjectiveerd werden die als valide kunnen worden beschouwd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige kant van deze besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 27 mei 2013 is uiteengezet dat een aantal door de neuroloog en orthopedisch chirurg geadviseerde beperkingen overeenkomt met de in de FML opgenomen beperkingen en is gemotiveerd uiteengezet waarom geen aanleiding wordt gezien om de in de medisch expertiserapporten geadviseerde beperkingen, die niet in de FML zijn opgenomen, alsnog op te nemen in de FML. Er is op inzichtelijke wijze beargumenteerd dat in deze rapporten geen argumenten zijn te vinden om een urenbeperking vast te stellen. In het in hoger beroep ingebrachte rapport van 9 oktober 2013 is hieraan toegevoegd dat uit de ingebrachte brief van 17 juni 2013 van appellante’s medisch adviseur geen verband blijkt tussen de gegevens van het neuropsychologisch onderzoek en de claim ten aanzien van een urenbeperking. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de neuropsychologe in het rapport van 16 januari 2013 heeft opgemerkt dat appellante de aangereikte taken vlot verrichtte en na afloop even vermoeid was als aan het begin van deze taken. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel, waarop het Uwv zich baseert, heeft appellante een niet zodanig onderbouwd medisch oordeel gesteld dat twijfel is ontstaan met betrekking tot de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Ook de inhoud van het vermelde rapport van het Neuro-Orthopaedisch Centrum geeft geen aanleiding voor de conclusie dat in de FML ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen.
4.3.
Er is niet gebleken dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
19 juni 2012 wordt overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat appellante de werkzaamheden kan verrichten verbonden aan deze functies.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum
IvR