ECLI:NL:CRVB:2015:108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-5577 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende

Op 23 januari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 16 juni 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychische beperkingen onvoldoende waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies niet aansloten bij haar beperkingen.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv de ernst en omvang van haar beperkingen niet had onderschat. De Raad verwees naar de overgelegde medische stukken, waaronder brieven van haar behandelend psychiater, en concludeerde dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML was neergelegd. De Raad bevestigde ook de beslissing van de rechtbank dat de geselecteerde functies medisch gezien passend waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.

Uitspraak

13/5577 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 september 2013, 12/2466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. R.J. Ouderdorp, advocaat.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 16 juni 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Zij heeft gesteld dat haar psychische beperkingen onvoldoende tot uitdrukking komen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij gewezen op brieven van haar behandelend psychiater D. Balraadjsing. Tevens heeft zij gesteld dat zij, gelet op de bij haar vastgestelde fibreuze dysplasie, geen tien kilo kan tillen noch 60 minuten achtereen kan staan en dat haar vermoeidheidsverschijnselen voortvloeien uit het feit dat zij sikkelcelgendraagster is. Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passen bij haar psychische beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de gronden gericht tegen de medische grondslag van het bestreden besluit geen doel treffen. De Raad ziet evenals de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de ernst en omvang van de beperkingen van appellante, zoals deze zijn weergegeven in de FML van 9 mei 2012 en toegelicht in de rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep W.M. Koek, heeft onderschat. Uit de overgelegde brieven van psychiater Balraadsing leidt de Raad af dat appellante onder behandeling is gekomen in verband met een matig ernstige depressie en dat eerst ná 16 juni 2012 de klachten gaandeweg zijn verergerd. De Raad kan zich vinden in de reactie van 8 januari 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Koek dienaangaande. Dat geldt ook voor haar standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de fibreuze dysplasie en dat de omstandigheid dat appellante draagster is van het sikkelcelgen in haar situatie niet betekent dat zij lijdende is aan de ziekte. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat op basis van de beschikbare gegevens er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML.
4.2.
Eveneens met juistheid heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De Raad schaart zich dienaangaande achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Uit het overwogene bij 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

QH