ECLI:NL:CRVB:2015:1081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande; gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante ontving sinds 1 november 2001 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft echter vastgesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon, wat leidt tot een wijziging van haar bijstandsrecht.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante en de heer [naam] op 15 augustus 2013 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit verschillende feiten, waaronder het delen van kosten en het feit dat de heer [naam] de energiekosten en huur rechtstreeks betaalde. Appellante heeft betoogd dat er geen sprake was van wederzijdse zorg, maar de Raad oordeelde dat de verklaring van appellante op 15 april 2013, die door haar was ondertekend, als bewijs diende voor de gezamenlijke huishouding.
De Raad concludeert dat appellante met ingang van 15 augustus 2013 niet langer als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt en dat zij geen recht meer heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het hoger beroep van appellante is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.