ECLI:NL:CRVB:2015:110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-5789 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die in mei 2009 uitviel voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker door een voorhoofdsholteontsteking, had later ook te maken met gewrichtsklachten en vermoeidheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 3 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benoemde een deskundige, orthopedisch chirurg dr. R.A.A. Bots, die concludeerde dat er geen sprake was van orthopedisch lijden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom appellant belastbaar was volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In hoger beroep voerde appellant aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, waaronder CVS en een somatoforme stoornis, en dat de FML niet adequaat was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant en dat het rapport van psychiater dr. H.L.S.M. Busard, dat na de beoordelingsdatum was opgesteld, niet voldoende aanknopingspunten bood om het oordeel van de verzekeringsartsen te weerleggen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/5789 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 september 2013, 11/2603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. H.J.A. Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van Dalfsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in mei 2009 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker vanwege een voorhoofdsholteontsteking. Later zijn daar gewrichtsklachten en vermoeidheidsklachten bijgekomen.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 3 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft orthopedisch chirurg dr. R.A.A. Bots te Zwolle benoemd als deskundige. In het rapport van Bots komt naar voren dat er geen sprake is van orthopedisch lijden. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd waarom appellant belastbaar is conform de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Hij heeft erop gewezen dat bij hem onder meer de diagnoses CVS en somatoforme stoornis zijn gesteld en dat hij forse fysieke, cognitieve en psychische klachten ondervindt. Met die klachten is in de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende FML onvoldoende rekening gehouden. Gelet op zijn energetische beperkingen is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Daarbij is het deskundigenonderzoek dat in beroep heeft plaatsgevonden te beperkt geweest. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een neuropsychiatrisch rapport van dr. H.L.S.M. Busard, psychiater/zenuwarts te Zwolle, van
12 juni 2014 overgelegd. In dit rapport wordt door deze psychiater vermeld dat bij appellant sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, dat duidelijk is dat hij veel ingeleverd heeft qua belastbaarheid en leervermogen en dat er beperkingen zijn ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van werktijden. Voorts heeft appellant betoogd dat hij niet in staat is de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de functie van snackbereider (SBC-code 111071) geactualiseerd is na de datum in geding, namelijk op 11 mei 2011.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Wat betreft de verzekeringsgeneeskundige kant van deze besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2011 waarin deze verzekeringsarts de conclusie van de primaire verzekeringsarts heeft onderschreven. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 23 mei 2011 te kennen gegeven dat er sprake is van een consistent beeld van fysiek, energetisch verminderd vermogen op grond waarvan de fysieke en psychomentale belasting niet te groot mag zijn. Op deze manier is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met appellants beschikbare energieniveau. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn voorts beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren en beperkingen die betrekking hebben op dynamische en statische handelingen opgenomen. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat door het Uwv in onvoldoende mate rekening is gehouden met appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het door appellant overgelegde rapport van Busard biedt geen grond voor een ander oordeel. Busard acht appellant weliswaar verdergaand beperkt dan de verzekeringsartsen van het Uwv, maar hetgeen Busard daartoe in zijn rapport heeft overwogen biedt onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de verzekeringsartsen onjuist te achten. Daar komt bij dat dit rapport ruim drie jaar na de beoordelingsdatum is opgesteld en uitgaat van de door Busard ten tijde van zijn onderzoek gedane bevindingen.
4.2.
Er is niet gebleken dat de ten aanzien van appellant ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 november 2011 wordt overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. In dit rapport is reeds te kennen gegeven dat de functie van snackbereider ook op datum in geding actueel is. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 december 2013 en de daarbij gevoegde kopieën van de functiebeschrijving van deze functie en van de arbeidsmogelijkhedenlijst (per 1 mei 2011) blijkt dat deze functie op 1 december 2010, dus voor de datum in geding, is geactualiseerd.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum
IvR