ECLI:NL:CRVB:2015:1110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-3766 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich in september 2012 ziek gemeld bij het Uwv, maar zijn aanvraag voor een Ziektewet-uitkering werd afgewezen. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Hij voegde aanvullende documenten toe, waaronder een behandelingsplan. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bezwaarschrift inderdaad te laat was ingediend en dat de redenen die appellant aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om deze als verschoonbaar te beschouwen. Er waren geen medische gegevens die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen, en de aangevoerde redenen waren niet overtuigend.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met H.J. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

13/3766 ZW
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 mei 2013, 13/835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant is verschenen vergezeld door zijn vader en mr. S.G.C. van Ingen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving laatstelijk een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en heeft zich in september 2012 met terugwerkende kracht tot januari dan wel augustus 2011 bij het Uwv ziek gemeld. Op 23 oktober 2012 heeft hij een onderhoud gehad met een verzekeringsarts. Overeenkomstig het advies van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2012 geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.2.
Op 30 november 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
7 november 2012. Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 november 2012 en dat beoordeeld dient te worden of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In de door appellant aangevoerde redenen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien deze overschrijding verschoonbaar te achten. Niet alleen heeft appellant het schrijven waardoor hij stelt in verwarring te zijn gebracht niet in geding gebracht doch in het besluit van 7 november 2012 staat ondubbelzinnig vermeld dat daartegen vóór 21 november 2012 bezwaar kon worden gemaakt. Ook de door appellant aangevoerde redenen, direct verband houdende met zijn vermeende psychische gesteldheid kunnen niet worden aangemerkt als verontschuldiging voor de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 maart 2013 ingenomen standpunt.
3. In hoger beroep is, op in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep, door appellant het standpunt gehandhaafd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hierbij heeft appellant een tweede besluit van 7 november 2012 waarbij het Uwv aan appellant heeft bericht dat, omdat hij geen aanspraak heeft op een ZW-uitkering, het betaalde voorschot van hem wordt teruggevorderd, aan de Raad gezonden. Tevens heeft appellant een behandelingsplan met bijbehorende bijlagen in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.2.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Aan de orde is uitsluitend de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd is geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De aan de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daarbij overweegt de Raad dat er geen (medische) gegevens beschikbaar zijn waaruit naar voren komt dat het niet in acht nemen van de juiste bezwaartermijn verschoonbaar is. De gegevens uit het behandelingsplan hebben geen betrekking op de periode 7 november 2012 tot 21 november 2012, zodat hieraan geen aanknopingspunten voor een mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn te ontlenen.
5. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 en 4.3 is overwogen is er geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM