ECLI:NL:CRVB:2015:1128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
13-5030 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering en toeslag in verband met inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die al jaren een Wajong-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn uitkering en toeslag verlaagden op basis van zijn inkomsten als zelfstandig taxichauffeur. Het Uwv had vastgesteld dat de Wajong-uitkering over 2009 en 2010 op basis van de inkomsten uit arbeid moest worden aangepast, wat leidde tot een terugvordering van € 16.349,10. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat de appellant geen herziening had aangevraagd van de definitieve aanslagen van de belastingdienst. De Raad benadrukte dat het hoger beroep niet bedoeld is om de anticumulatie van de Wajong-uitkering en de toeslag te waarborgen in het geval de belastingdienst de aanslagen herziet. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/5030 WWAJ, 13/5031 WWAJ en 13/5032 WWAJ
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 juli 2013, 13/472, 13/473 en 13/474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt reeds jaren een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die per
1 januari 1998 van rechtswege is omgezet in een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De uitkering is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast ontvangt appellant op deze uitkering een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW).
1.2. Appellant is werkzaamheden gaan verrichten als zelfstandig taxichauffeur in de bedrijfsvorm van een eenmanszaak. Appellant heeft zijn onderneming met ingang van
11 augustus 2011 beëindigd. Op basis van informatie van appellant en de belastingdienst heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de gevolgen van appellants inkomsten als zelfstandige voor de Wajong-uitkering en de toeslag.
1.3. Bij besluit van 20 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 in verband met inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Voorts heeft het Uwv de uitbetaling van de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 op nihil gesteld, aangezien appellant op basis van zijn inkomsten minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Bij afzonderlijk besluit van 20 november 2012 heeft het Uwv het recht op toeslag over 2009 verlaagd tot € 7,64 per dag en over 2010 vastgesteld op nihil. Bij afzonderlijk besluit van 20 november 2012, heeft het Uwv hetgeen onverschuldigd aan Wajong-uitkering en toeslag is betaald over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 van appellant teruggevorderd, waarbij het bruto terugvorderingsbedrag is vastgesteld op € 16.349,10. De bezwaren van appellant tegen deze besluiten zijn bij afzonderlijke besluiten van 19 april 2013 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Het is de rechtbank niet gebleken dat het Uwv bij de vaststelling van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid is uitgegaan van onjuiste gegevens. Het Uwv is uitgegaan van de informatie over de inkomsten van appellant zoals hij die heeft ontvangen van de belastingdienst. Gesteld noch gebleken is dat appellant herziening heeft gevraagd van de definitieve door de belastingdienst vastgestelde aanslagen over 2009 en 2010. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het Uwv te kennen heeft gegeven dat, als de belastingdienst de door haar vastgestelde aanslagen inkomstenbelasting over 2009 en 2010 alsnog herziet, appellant bij het Uwv een verzoek om herziening kan vragen van de vastgestelde fictieve mate van zijn arbeidsongeschiktheid.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het standpunt van de belastingdienst niet definitief is omdat mogelijk inmiddels op het door appellant gedane verzoek om herziening van de aanslagen door de belastingdienst is beslist.
3.2. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) is de Wajong met ingang van
1 januari 2010 gewijzigd. De bepalingen van de Wajong, zoals deze luidden vóór
1 januari 2010, zijn daarbij ondergebracht in hoofdstuk 3 en de citeertitel van de wet is gewijzigd in Wet Wajong. Het in geding zijnde geschil dient dan ook mede te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 3 van de Wet Wajong. Het Uwv heeft ten onrechte in de bestreden besluiten verwezen naar de bepalingen van de oude wet (Wajong) en hoofdstuk 2 van de Wet Wajong. In het onderhavige geschil zijn van toepassing de artikelen 3:48 en 3:56 van de Wet Wajong.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant over de jaren 2009 en 2010 inkomsten uit arbeid heeft genoten in de omvang zoals door het Uwv is vastgesteld op basis van de definitieve aanslagen van de belastingdienst over die jaren. Evenmin is in geschil dat, uitgaande van deze inkomsten, de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over de jaren 2009 en 2010 door het Uwv juist is berekend. Appellant stelt dat de bestreden besluiten hem geen recht doen, omdat - zo begrijpt de Raad - door de belastingdienst nog niet is beslist op de door hem ingediende verzoeken om herziening van de aanslagen over 2009 en 2010, zodat de mogelijkheid bestaat dat de belastingdienst het inkomen over die jaren lager gaat vaststellen.
4.3. De Raad heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de beslissing van het Uwv tot verlaging van de Wajong-uitkering en de toeslag op grond van de TW geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan. Met juistheid heeft het Uwv in het verweerschrift in hoger beroep erop gewezen dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is bedoeld om zeker te stellen dat de anticumulatie van de Wajong-uitkering en de toeslag wordt aangepast in het geval de belastingdienst de definitieve aanslagen alsnog herziet. Overigens heeft appellant ook in hoger beroep geen gegevens van de belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat de door het Uwv gebruikte inkomensgegevens over de jaren 2009 en/of 2010 zouden zijn gewijzigd.
4.4. Nu is vastgesteld dat sprake is van onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag, heeft het Uwv terecht het onverschuldigd betaalde bedrag van € 16.349,10 van appellant teruggevorderd. Niet is gebleken van een dringende reden in verband waarmee het Uwv van terugvordering had moeten afzien.
4.5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D. van Wijk
GdJ