ECLI:NL:CRVB:2015:1154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de beëindiging van haar nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante had een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van haar echtgenoot op 17 oktober 2009, maar deze werd per 1 april 2011 ingetrokken door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van een herbeoordeling door het Uwv, die concludeerde dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de intrekking van de uitkering vastgesteld op 1 oktober 2011.
De rechtbank heeft het besluit van de Svb vernietigd voor wat betreft de datum van beëindiging van de uitkering en deze vastgesteld op 1 juli 2012. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat zij ook na deze datum arbeidsongeschikt is. In hoger beroep heeft zij verwezen naar een rapport van haar bedrijfs- en verzekeringsarts, waarin wordt gesteld dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante vanaf 1 juli 2012 niet meer recht had op een nabestaandenuitkering, omdat zij toen niet langer voor tenminste 45% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit als zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.